HR, 15-10-2010, nr. 09/03033
ECLI:NL:HR:2010:BO0411
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2010
- Zaaknummer
09/03033
- LJN
BO0411
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO0411, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑10‑2010; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2010/1496 met annotatie van Redactie
V-N 2010/54.8 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/2439 met annotatie van Mr. M.P. van der Burg
Uitspraak 15‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 131 Waterschapswet. Heffingsambtenaar moet wachten met doen van uitspraak op bezwaar totdat WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat.
Partij(en)
Nr. 09/03033
15 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juni 2009, nr. BK-08/00050, betreffende een aanslag in de waterschapsomslag van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het Hoogheemraadschap).
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de waterschapsomslag van het Hoogheemraadschap opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap (hierna: de heffingsambtenaar) is verminderd. Op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar geen beslissing genomen.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/2376 INGOMS) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, het verzoek om vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten afgewezen en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor het overige in stand blijven.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Ten aanzien van belanghebbende is door de heffingsambtenaar van de gemeente Leiderdorp (hierna: de gemeente) op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking (hierna: de WOZ-beschikking) de waarde vastgesteld van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: het pand).
3.1.2.
Voor de onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslag gold als heffingsmaatstaf de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken ten aanzien van het pand is vastgesteld (hierna: de WOZ-waarde).
3.1.3.
Belanghebbende heeft zowel tegen de aan haar opgelegde aanslag in de waterschapsomslag als tegen de WOZ-beschikking bezwaar gemaakt.
3.1.4.
De heffingsambtenaar heeft op 29 januari 2007 langs elektronische weg informatie van de gemeente gekregen waaruit blijkt dat de WOZ-waarde van het pand nader is vastgesteld op een lager bedrag. De heffingsambtenaar heeft daarop uitspraak gedaan op belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag in de waterschapsomslag, en is daarbij van deze nader vastgestelde waarde uitgegaan.
3.2.1.
Belanghebbende heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat de WOZ-beschikking nog niet onherroepelijk vaststond op het moment waarop de heffingsambtenaar uitspraak deed op haar bezwaarschrift tegen de aanslag in de waterschapsomslag.
3.2.2.
Het Hof heeft naar aanleiding hiervan geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan zonder dat de gemeente bij uitspraak op bezwaar opnieuw de waarde heeft vastgesteld. De stelling van belanghebbende dat zij de uitspraak van de gemeente niet heeft ontvangen doet hier volgens het Hof niet aan af.
3.3.1.
Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte klachten dient het volgende te worden vooropgesteld. Artikel 131 van de Waterschapswet strekt ertoe te voorkomen dat afzonderlijke procedures bij de belastingrechter worden gevoerd over feiten en omstandigheden die van belang zijn voor zowel de heffing van de waterschapsomslag als voor de vaststelling van de WOZ-waarde (Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 21 en 22 en blz. 26 en 27). In overeenstemming met die strekking moet het artikel aldus worden uitgelegd dat in een geval als het onderhavige, waarin zowel bezwaar is gemaakt tegen een WOZ-beschikking als tegen een aanslag in de waterschapsomslag betreffende de onroerende zaak waarop die beschikking betrekking heeft, op het laatstbedoelde bezwaar eerst uitspraak mag worden gedaan nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan (vgl. HR 28 juni 2002, nr. 36957, LJN AE4722, BNB 2002/305).
Indien de heffingsambtenaar met betrekking tot de waterschapsomslag uitspraak op bezwaar doet voordat de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat, dient die uitspraak te worden vernietigd, en dient de heffingsambtenaar te wachten met het doen van uitspraak totdat de WOZ-beschikking wel onherroepelijk vaststaat.
3.3.2.
Voor een geval als het onderhavige, waarin de belanghebbende ontkent een uitspraak op haar bezwaar tegen de WOZ-beschikking te hebben ontvangen, brengt het voorgaande mee dat de heffingsambtenaar zal dienen te bewijzen dat een zodanige uitspraak naar de belanghebbende is verzonden.
3.4.
Met zijn in 3.2.2 weergegeven oordeel heeft het Hof het bovenstaande miskend. Belanghebbendes klachten slagen in zoverre.
3.5.1.
Belanghebbende werd ter zitting van de Rechtbank en ter zitting van het Hof vertegenwoordigd door haar echtgenoot. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbendes echtgenoot verleende rechtsbijstand gelet op de familierelatie niet als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kan worden beschouwd. Ook de hiertegen gerichte klacht slaagt. De familierelatie behoeft aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand immers niet in de weg te staan (vgl. HR 4 oktober 1995, nr. 30628, LJN AA3107, BNB 1995/321).
3.5.2.
Ter zitting van de Rechtbank heeft de echtgenoot gesteld dat hij al 26 jaar kantoor houdt, deskundig is en al 26 jaar als adviseur werkt. Hierin ligt de stelling besloten dat de echtgenoot als adviseur beroepsmatig rechtsbijstand pleegt te verlenen. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat de heffingsambtenaar een ander standpunt heeft ingenomen, noch dat hij heeft aangevoerd dat de echtgenoot in deze zaak niet op zakelijke basis is opgetreden. Een en ander brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende ter zitting van Rechtbank en Hof werd vertegenwoordigd door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde (vgl. HR 27 november 2009, nr. 08/02570, LJN BJ7929, BNB 2010/63). Daarom had in zoverre een veroordeling in de proceskosten moeten worden uitgesproken.
3.6.
Voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de beslissing omtrent de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het Hoogheemraadschap aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 106,
veroordeelt het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. A.H.T. Heisterkamp.