HR, 28-06-2002, nr. 36 957
ECLI:NL:HR:2002:AE4722
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2002
- Zaaknummer
36 957
- LJN
AE4722
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE4722, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑06‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2002/1024, 1
V-N 2002/35.37 met annotatie van Redactie
NTFR 2002/982 met annotatie van mr. K. de Graaf
Uitspraak 28‑06‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 36.957
28 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer te Hoofddorp tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001, nr. 99/3350, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1998 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Haarlemmermeer opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 431.000. In het tegen deze aanslagen gemaakte bezwaar is belanghebbende bij uitspraak van het hoofd van de afdeling heffingen en invordering (hierna: het hoofd) niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en verstaan dat verweerder het bezwaar aanhoudt totdat de uitspraak in de procedure 99/3349 ter zake van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking van 28 februari 1997 onherroepelijk is komen vast te staan. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
Artikel 241 van de Gemeentewet strekt ertoe te voorkomen dat, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerendezaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), daarover afzonderlijke procedures bij de belastingrechter worden gevoerd (Kamerstukken II, 1996/97, 25037, nr. 3, blz. 21 en 22). In overeenstemming met die strekking moet het artikel aldus worden uitgelegd dat ingeval zowel bezwaar is gemaakt tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde van een onroerende zaak als tegen een belastingaanslag in de onroerendezaakbelastingen betreffende die onroerende zaak, waaraan die beschikking ten grondslag ligt, op het laatstbedoelde bezwaar eerst uitspraak mag worden gedaan nadat de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
Hierbij verdient opmerking dat aan artikel 241 van de Gemeentewet geen betekenis toekomt in de gevallen waarin op vorenbedoelde bezwaren in één geschrift uitspraak kan worden gedaan en van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt (vgl. tot 1 september 1999 artikel 43 van de Wet WOZ en vanaf 1 september 1999 artikel 25, lid 7, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). In die gevallen doet de situatie die artikel 241 van de Gemeentewet wil voorkomen - afzonderlijke procedures bij de belastingrechter over dezelfde vraag - zich niet voor.
3.2.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het Hof, na te hebben vastgesteld dat zich hier een geval als bedoeld in artikel 241 van de Gemeentewet voordoet - welke vaststelling in cassatie niet is bestreden -, de uitspraak van het hoofd terecht heeft vernietigd. De daartegen gerichte klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2002.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer wordt een griffierecht geheven van € 327. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 327 (€ 142,94), dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen € 184,06.