Hof 's-Gravenhage, 02-03-2011, nr. BK-10/00187
ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7476
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-03-2011
- Zaaknummer
BK-10/00187
- LJN
BP7476
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7476, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑03‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2011/28.20 met annotatie van Redactie
Uitspraak 02‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Leges voor aanvraag bouwvergunning. Bouwkosten zijn ingevolge art. 5 Tarieventabel de aannemingssom (exclusief omzetbelasting). Bij de aanvraag heeft belanghebbende de bouwkosten geschat op € 257.000 inclusief BTW. Drie weken later heeft belanghebbende de bouwkosten nader geraamd op € 215.663 exclusief BTW naar aanleiding van de tot stand gekomen aannemingsovereenkomst en de Inspecteur in kennis gesteld. Deze informatie dient meegenomen te worden bij het bepalen van de heffingsgrondslag van de leges. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de raming van de bouwkosten daaronder begrepen de opbouw en de samenstelling voldoende heeft gespecificeerd en inzichtelijk gemaakt. Het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting dient ingevolge de tarieventabel buiten beschouwing te blijven. Daardoor is voldaan aan de objectieve vereisten voor de berekening van het bedrag aan leges, nu daarbij uitdrukkelijk wordt aangesloten bij het bedrag dat een onafhankelijke aannemer belanghebbende in rekening heeft gebracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00187
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 2 maart 2011
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Alblasserdam, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 12 februari 2010, nummer 08/175, betreffende na te vermelden aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
- 1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 20 november 2007 een aanslag leges opgelegd voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag voor het bouwen van een woning ten bedrage van € 10.121,70.
- 1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Bij uitspraak van 29 januari 2008 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
- 1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij brief van 14 februari 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
- 2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
- 2.2.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingezonden. De griffier heeft een kopie daarvan aan de Inspecteur toegezonden.
- 2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad ter zitting van het Hof van
19 januari 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Gemeentewet en verordening
3.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de beraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de beraamde lasten ter zake.
3.2. Bij raadsbesluit van 4 juli 2007 is vastgesteld en na publicatie per 18 juli 2007 in werking getreden de "Verordening op de heffing en invordering van leges 2007-2" van de gemeente Alblasserdam (hierna: Legesverordening). Voor zover hier van belang luidde de Legesverordening als volgt:
"Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur vanwege verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 4 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
In de bij de Legesverordening behorende tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Hoofdstuk 5 Bouwvergunningen
5.1. Bouwkosten
Onder bouwkosten in dit hoofdstuk worden verstaan de aannemingssom (exclusief omzetbelasting), als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting), als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
De bovenbedoelde bouwkosten worden voor de berekening van de verschuldigde legesgelden naar boven afgerond op een veelvoud van € 500,--.
De leges worden berekend naar de bij de aanvraag om bouwvergunning over te leggen begroting van kosten van het werk, mits deze door de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is goedgekeurd. Indien bij de aanvraag om vergunning geen begroting van kosten is overgelegd, of indien de overgelegde begroting niet door deze heffingsambtenaar wordt goedgekeurd, worden de vermoedelijke kosten van het werk door deze heffingsambtenaar geschat en worden daarnaar de verschuldigde leges berekend.
Bij de berekening van de kosten van materialen en arbeidsloon wordt bij de vaststelling der begrote kosten uitgegaan van de werkelijke waarde van de materialen en van de arbeid, die aan het bouwwerk moet worden besteed.
5.2 Bouwvergunningen
Het tarief bedraagt:
(...)
5.2.2. Ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel p, van de Woningwet 25,39 promille van de bouwkosten met een minimum van € 49,69;
(...)."
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
4.1. De Inspecteur heeft op 20 november 2007 aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd voor het in behandeling nemen van een reguliere bouwaanvraag voor het bouwen van een woning op kavel [...] van het plan [A] te [Z] met als grondslag een bedrag aan bouwkosten van € 257.000. Het totaalbedrag aan leges bedraagt € 10.121,70.
4.2. In de bouwaanvraag heeft belanghebbende als volume van de te bouwen woning 975 m3 vermeld. Uiteindelijk is de woning kleiner gebouwd namelijk 880 m3 waardoor ook de bouwkosten zijn verminderd.
4.3. Bij de indiening van de aanvraag op 12 november 2007 is een bedrag geraamd van € 257.000 inclusief BTW. In genoemd bedrag aan geraamde bouwkosten zijn de kosten van het heien, groot € 15.000, inclusief BTW, niet begrepen. Daarop is bij brief van 5 december 2007 in het bezwaarschrift een andere berekening van de bouwkosten gemaakt namelijk € 266.250 inclusief BTW en € 215.663 exclusief BTW.
4.4. De Inspecteur heeft een bedrag aan leges van € 10.121,70 in rekening gebracht uitgaande van een bouwsom van € 257.000.
4.5. Belanghebbende heeft een deel van de in rekening gebrachte leges tot een bedrag van
€ 2.429,91 niet voldaan. De ambtenaar belast met de invordering van de belastingen van de gemeente Alblasserdam heeft daarop een dwangbevel aan belanghebbende doen betekenen.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of de leges tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
Voorts is in geschil of de Inspecteur de indieningsvereisten op juiste wijze heeft nageleefd.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt beide vragen in tegenovergestelde zin.
5.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De woninginhoud is kleiner dan in de bouwaanvraag beschreven zodat uit dien hoofde een vermindering van het bedrag aan leges moet volgen
Door uit te gaan van een te hoog bedrag aan bouwkosten worden ook andere gemeentelijke heffingen tot een te hoog bedrag geheven. Daardoor ontstaat rechtsongelijkheid en wordt het evenredigheidsbeginsel overtreden.
5.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de aanslag leges staande.
5.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag leges tot een naar een heffingsgrondslag van € 215.663, tot vernietiging van het dwangbevel alsmede tot vergoeding van de proceskosten en terugbetaling van de griffierechten in beroep en hoger beroep.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep nog van belang - het volgende overwogen. Daarbij dient onder "eiser" te worden verstaan: belanghebbende en onder "verweerder" de Inspecteur:
"2.4 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel een autonome bevoegdheid heeft met betrekking tot de heffing van rechten als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet. Deze bevoegdheid van verweerder strekt zich eveneens uit tot de vaststelling van de in aanmerking te nemen heffingsmaatstaf. Op dit beginsel dient slechts een uitzondering te worden aanvaard indien zou moeten worden geconcludeerd dat de uitoefening van deze bevoegdheid in strijd is met hogere regelgeving en / of met algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel of verbod van willekeur. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 26 mei 2009, LJN BI6243.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals de arresten van 6 oktober 1982 (BNB 182/289) en 9 oktober 1991 (VN 1991/3192) brengt het objectieve karakter van de onderhavige heffing met zich dat onder bouwkosten moet worden verstaan de prijs (aannemingssom en/of raming van de bouwkosten), die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend. Het normblad NEN kan daarbij een belangrijk richtsnoer vormen.
Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het indienen van de onderhavige bouwaanvraag onder punt 8 'kosten' op de bouwaanvraag een bedrag van € 257.000,- heeft ingevuld. Door eiser wordt thans gesteld dat de werkelijke bouwkosten substantieel lager zijn. Ter onderbouwing legt eiser onder andere enkele stukken over van Stijl wonen en stukken uit de bezwaarprocedure van eisers buren.
- 2.4.2.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat niet wordt gehandeld conform het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning overweegt de rechtbank dat dit besluit is gebaseerd op artikel 40a van de Woningwet en strekt tot het geven van voorschriften omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om een bouwvergunning, alsmede omtrent de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden. Verweerder was daarom bij zijn tariefstelling voor de leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een bouwvergunning niet gebonden aan hetgeen in dat besluit of de daarbij behorende bijlage is vermeld. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat legesverordening leidend is. De heffingsmaatstaf is vastgelegd in de Legesverordening en de bijbehorende tarieventabel.
Vaststaat dat er bij de aanvraag om vergunning geen begroting van de kosten was overgelegd, dat slechts een geraamd bedrag van € 257.000,- was genoemd. De legesverordening geeft verweerder in dat geval de ruimte om de vermoedelijke kosten van het werk te schatten en daarnaar de verschuldigde leges te berekenen. Verweerder heeft zoals ter zitting en in zijn brief van 14 juni 2009 nader uiteengezet, in dit geval het door eiser opgegeven bedrag aan leges getoetst op realiteitszin. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de legesverordening. Voorts heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser, terecht aan de hand van het normblad NEN 2631, beoordeeld of het in het bezwaarschrift genoemde bedrag alle in aanmerking te nemen bouwkosten betrof.
Dat de daadwerkelijke kosten uiteindelijk lager zijn uitgevallen kan er niet toe leiden dat dan ook het legesbedrag moet worden gewijzigd.
- 2.4.3.
Nu niet anderszins is gebleken dat de op € 257.000,- geraamde aannemingssom hoger is dan de prijs die aan een derde zou moeten worden betaald voor de realisering van het bouwwerk of het bedrag aan leges anderszins in strijd zou zijn met de Legesverordening heeft verweerder terecht leges geheven op basis van een bedrag van bouwkosten van € 257.000,-.
- 2.4.4.
Omtrent eisers beroepsgrond dat de uitspraak op bezwaar inhoudelijk oppervlakkig, onduidelijk en onvolledig is, is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar weliswaar beknopt is, maar dat door verweerder een duidelijke reden heeft gegeven voor ongegrondverklaring van eisers bezwaarschrift. Deze beroepsgrond kan dan ook niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.
- 2.4.5.
Met betrekking tot eisers verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 8 februari 2006 (LJN: AV8597) en de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 april 2007 (LJN: BB6435) verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (LJN: BI1943) waarin de Raad oordeelt dat het gerechtshof Arnhem in haar uitspraak terecht voorop heeft gesteld dat het bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet gaat om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten, en dat, gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven, een geraamde winst (van in dat geval 2,21 procent) op de leges welke voor bouwvergunningen worden geheven, op zich zelf bezien geoorloofd is. De Hoge Raad oordeelt dat deze vooropstellingen met zich brengen dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel en dat een motivering van die verschillen niet is vereist. Eisers beroepsgrond treft dan ook geen doel.
- 2.4.6.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht leges heeft geheven op basis van een bedrag aan bouwkosten van € 257.000,--.
Het beroep is derhalve ongegrond."
Beoordeling van het hoger beroep
7.1.1. Ingevolge artikel 4 van de Legesverordening en artikel 5.2.2 van de bijbehorende tarieventabel wordt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning 25,39 promille van de bouwkosten bij de aanvrager als leges in rekening gebracht.
7.1.2. Onder bouwkosten dient ingevolge artikel 5 van de tarieventabel te worden verstaan: de aannemingssom (exclusief omzetbelasting), als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting), als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. De bovenbedoelde bouwkosten worden voor de berekening van de verschuldigde legesgelden naar boven afgerond op een veelvoud van € 500. De leges worden berekend naar de bij de aanvraag om bouwvergunning over te leggen begroting van kosten van het werk, mits deze door de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is goedgekeurd. Indien bij de aanvraag om vergunning geen begroting van kosten is overgelegd, of indien de overgelegde begroting niet door deze heffingsambtenaar wordt goedgekeurd, worden de vermoedelijke kosten van het werk door deze heffingsambtenaar geschat en worden daarnaar de verschuldigde leges berekend. Bij de berekening van de kosten van materialen en arbeidsloon wordt bij de vaststelling der begrote kosten uitgegaan van de werkelijke waarde van de materialen en van de arbeid, die aan het bouwwerk moet worden besteed.
7.2.1. Het bedrag van de bouwkosten dient naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval te worden vastgesteld op basis van de door belanghebbende nader toegezonden raming. De oorspronkelijk ingediende raming van de bouwkosten is geschied teneinde zo spoedig mogelijk een bouwvergunning te krijgen zonder dat een aanneemovereenkomst tot stand was gekomen. Belanghebbende had een grondreserveringsovereenkomst met de gemeente gesloten waarvoor elke maand - voor de heffing van inkomstenbelasting niet-aftrekbare - rente aan de gemeente Alblasserdam moest worden betaald en wilde zo snel mogelijk de grond in eigendom verwerven. Drie weken later heeft belanghebbende met de aannemer de aannemingsovereenkomst gesloten en uit dien hoofde de bouwkosten nader geraamd op € 215.663 exclusief BTW en van dit bedrag de Inspecteur in kennis gesteld. Deze informatie dient meegenomen te worden bij het bepalen van de heffingsgrondslag van de leges. Het vasthouden aan het oorspronkelijke te hoog geraamde bedrag acht het Hof onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet juist. Daarbij dient, naar tussen partijen niet in geschil is en het Hof gelet op artikel 5.1 van de tarieventabel rechtens juist acht, het bedrag aan verschuldigde omzetbelasting buiten beschouwing te blijven.
7.2.2. Het Hof is van oordeel dat - anders dan de Inspecteur heeft gesteld en de rechtbank heeft geoordeeld - belanghebbende de raming van de bouwkosten daaronder begrepen de opbouw en de samenstelling voldoende heeft gespecificeerd en inzichtelijk gemaakt. Daardoor is voldaan aan de objectieve vereisten voor de berekening van het bedrag aan leges (vergelijk HR 6 oktober 1982, BNB 1982/289 en HR 9 oktober 1991, V-N 1991, blz. 3192), nu daarbij uitdrukkelijk wordt aangesloten bij het bedrag dat een onafhankelijke aannemer belanghebbende in rekening heeft gebracht.
7.2.3. Het andersluidende standpunt van de Inspecteur, waarbij voor de berekening van de heffingsgrondslag ook nog rekening moet worden gehouden met een post onvoorzien van tien percent welke de Inspecteur op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, wordt derhalve verworpen.
7.3. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake de kleinere woninginhoud dan in de bouwaanvraag is beschreven zodat uit dien hoofde een vermindering van het bedrag aan leges moet volgen behoeft geen behandeling nu wordt uitgegaan van het door belanghebbende nader geraamde bedrag aan bouwkosten. Datzelfde heeft eveneens te gelden voor zijn stelling inzake de gestelde rechtsongelijkheid en overtreding van het evenredigheidsbeginsel waardoor de heffing van andere gemeentelijke belastingen dan wel rijksbelastingen tot een te hoog bedrag plaatsvindt, behoeft geen nadere behandeling. Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft verzocht wijst het Hof af.
7.4. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 460 wegens verletkosten in verband met de zitting voor de rechtbank. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig nu andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet zijn gesteld of gebleken.
8.2. Aan belanghebbende dient de voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierechten van in totaal € 150 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
verklaart het hoger beroep gegrond,
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag leges tot een naar een heffingsgrondslag van € 215.663,
- -
veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de aan de zijde van belanghebbende gemaakte kosten tot een bedrag van € 460, en
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende griffierechten (rechtbank en Hof) totaal
€150 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 2 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- 2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- -
de naam en het adres van de indiener;
- -
de dagtekening;
- -
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- -
de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.