Rb. 's-Gravenhage, 09-08-2007, nr. AWB 07/23172
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6435
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
09-08-2007
- Zaaknummer
AWB 07/23172
- LJN
BB6435
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6435, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 09‑08‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 197 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
JV 2007/547
Uitspraak 09‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Vovo / schorsing ongewenstverklaring / belang Verzoeker heeft geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Nog daargelaten of door schorsing van de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring de strafbaarheid op grond van artikel 197 Sr kan worden weggenomen, kan toewijzing van het verzoek niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het ligt immers niet in de macht van de voorzieningenrechter middels het toewijzen van de gevraagde voorziening te bewerkstelligen dat verzoeker in de toekomst gevrijwaard zal blijven van feitelijke handelingen tegen zijn persoon door politie en justitie. De vraag hoe de strafrechtelijke consequenties van de ongewenstverklaring zich verhouden tot de omstandigheid dat verzoeker thans niet zal worden uitgezet, dient door het openbaar ministerie en de strafrechter te worden beantwoord.
Partij(en)
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 23172
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2007
in de zaak van:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1981, van Colombiaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.B. Weenink, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1
Verzoeker is met ingang van 25 november 1998 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ”gezinshereniging bij ouder(s) [ouder]”, met een geldigheidsduur tot 25 november 1999, laatstelijk verlengd tot 25 november 2006.
1.2
Verzoeker heeft op 25 augustus 2006 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van deze verblijfsvergunning in de beperking “voortgezet verblijf”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 juni 2007 afgewezen en verzoeker is tevens bij dit besluit ongewenst verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 25 juni 2007 bezwaar gemaakt.
1.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 25 juni 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zijn verzoek strekte ertoe verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist. Op 16 april 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats de voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat de voorzieningenrechter verweerder verboden heeft verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat hij heeft beslist op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring. (AWB 07 / 5737)
1.4
Op 4 juni 2007 heeft verzoeker wederom gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zijn verzoek strekt thans tot schorsing van de ongewenstverklaring.
1.5
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een vreemdeling door verweerder ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) is opgelegd.
2.3
Verweerder heeft verzoeker op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw ongewenst verklaard, omdat hij bij onherroepelijk geworden vonnis van 13 januari 2004 van de rechtbank te Alkmaar is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 242 WvSr.
2.4
Ingevolge artikel 197 WvSr wordt een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2.5
Verzoeker heeft het volgende gesteld. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter reeds bepaald dat verweerder hem thans niet mag uitzetten maar het besluit tot ongewenstverklaring zou daarnaast ook geschorst moeten worden. Zolang verzoeker ongewenst is verklaard, maakt hij zich namelijk schuldig aan het misdrijf genoemd in artikel 197 WvSr en kan hij ter zake van dit misdrijf worden aangehouden. Dit is recentelijk al een keer gebeurd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6
De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoeker bij schorsing van het besluit tot ongewenstverklaring er in is gelegen dat hij gevrijwaard blijft van handelen van de zijde van politie en justitie.
2.7
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorziening. Zij overweegt daartoe het volgende. Nog daargelaten of door schorsing van de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring de strafbaarheid kan worden weggenomen, kan toewijzing van het verzoek niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het ligt immers niet in de macht van de voorzieningenrechter middels het toewijzen van de gevraagde voorziening te bewerkstelligen dat verzoeker in de toekomst gevrijwaard zal blijven van feitelijke handelingen tegen zijn persoon door politie en justitie.
2.8
Tevens overweegt de voorzieningenrechter met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2006 (JV 2006, 371) dat de vraag hoe de strafrechtelijke consequenties van de ongewenstverklaring zich verhouden tot de omstandigheid dat verzoeker op grond van de op 16 april 2007 toegewezen voorlopige voorziening thans niet zal worden uitgezet, door het openbaar ministerie en de strafrechter dient te worden beantwoord.
Ten overvloede constateert de voorzieningenrechter dat de officier van justitie, blijkens een zich in het dossier bevindend schrijven van 15 juni 2007, op 5 juni 2007 een zaak tegen verzoeker, welke zag op overtreding door verzoeker van artikel 197 WvSr, heeft geseponeerd.
2.9
De voorzieningenrechter zal derhalve het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.10
Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzieningenrechter, en op 9 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.