Rb. Breda, 16-07-2007, nr. AWB 06/1449
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0724
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
16-07-2007
- Zaaknummer
AWB 06/1449
- LJN
BB0724
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0724, Uitspraak, Rechtbank Breda, 16‑07‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont samen met haar echtgenoot in België en heeft zelf geen inkomen genoten. De rechtbank is van oordeel dat aan haar geen aanslag inkomstenbelasting kan worden opgelegd, nu zij niet binnenlands- of buitenlands belastingplichtig is. Dat zij (ten onrechte) een voorlopige teruggaaf heeft ontvangen, doet daar niet aan af.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1449
Uitspraakdatum: 16 juli 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 15 februari 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1 Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit, is geboren op 8 september 1945 en is gehuwd met [echtgenoot]. Belanghebbende en haar echtgenoot wonen in België. Belanghebbende heeft in het jaar 2002 geen inkomen genoten. Haar echtgenoot heeft in het onderhavige jaar een AOW-uitkering genoten ten bedrage van € 12.607 bruto. Op deze uitkering is geen loonheffing ingehouden.
2.2 De echtgenoot van belanghebbende heeft over het jaar 2002 een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend, waarin hij niet heeft gekozen voor binnenlandse belastingplicht. Op basis van deze aangifte heeft de inspecteur aan de echtgenoot van belanghebbende een aanslag met een te betalen bedrag van € 146 opgelegd. De inspecteur heeft gesteld dat dit bij nader inzien niet juist is, omdat bij het opleggen van de aanslag de tussen Nederland en België gesloten overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelingen verband houdende met de belastingheffing (1970) (hierna: het Verdrag) onjuist is toegepast. De aanslag van de echtgenoot van belanghebbende had namelijk met toepassing van het Verdrag op nihil moeten worden vastgesteld. Omdat het bedrag van € 146 onder de voor dat jaar geldende aanslaggrens als bedoeld in artikel 9.4 van de Wet IB 2001 (hierna: de Wet) valt, is dit bedrag niet ingevorderd. Omdat het bedrag niet is ingevorderd, heeft de inspecteur besloten de genoemde fout niet te herstellen. De aanslag is derhalve niet ambtshalve verminderd.
2.3 Belanghebbende heeft over het jaar 2002 een voorlopige teruggaaf ten bedrage van € 1.648 ontvangen. Door middel van deze teruggaaf is de algemene heffingskorting als bedoeld in artikel 8.10 van de Wet aan belanghebbende uitbetaald. De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002 aan belanghebbende opgelegd, waarbij de aan belanghebbende verleende voorlopige teruggaaf is verrekend. Volgens deze aanslag heeft belanghebbende per saldo recht op een heffingskorting van € 146. Het op de aanslag te betalen bedrag bedraagt € 1.667 (€ 1.648 minus € 146 plus € 165 heffingsrente).
2.4 In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslag ten onrechte is opgelegd, nu zij niet belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende op grond van artikel 8.9 van de Wet geen recht heeft op het gehele bedrag van de algemene heffingskorting, omdat haar echtgenoot onvoldoende inkomensheffing verschuldigd is.
2.5 Op grond van artikel 2.1 van de Wet zijn natuurlijke personen belastingplichtig voor de inkomstenbelasting indien zij in Nederland wonen of niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet. Belanghebbende woont niet in Nederland en heeft in het onderhavige jaar geen Nederlands inkomen genoten als bedoeld in voornoemd hoofdstuk. Belanghebbende heeft ook niet op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de Wet gekozen voor binnenlandse belastingplicht. Op grond van het voorgaande is belanghebbende niet belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Dat haar echtgenoot op grond van artikel 2.1 juncto artikel 7, eerste lid, sub e, van de Wet wel belastingplichtig is in Nederland, doet daar niet aan af.
2.6 Inkomstenbelasting wordt krachtens artikel 9.1 van de Wet geheven bij wege van aanslag, welke aanslag op grond van artikel 11 van de AWR door de inspecteur wordt vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat nu belanghebbende niet belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting, dit met zich meebrengt dat aan haar onderhavige aanslag inkomstenbelasting niet kan worden opgelegd. De inspecteur heeft de aanslag derhalve ten onrechte opgelegd. Dat aan belanghebbende –ten onrechte- een voorlopige teruggaaf is verleend, doet daar niet aan af.
2.7 Op grond van het voorgaande is het beroep gegrond verklaard en is de aanslag vernietigd.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2007 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. A.J. Kromhout, rechters en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.