Rb. Breda, 22-05-2006, nr. AWB 05/2595
ECLI:NL:RBBRE:2006:AX8965
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
22-05-2006
- Zaaknummer
AWB 05/2595
- LJN
AX8965
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2006:AX8965, Uitspraak, Rechtbank Breda, 22‑05‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft van zijn vader het pand aangekocht dat hij voordien huurde. De benedenverdieping van dit pand is ingericht en in gebruik als winkelruimte voor belanghebbendes onderneming. Belanghebbende bewoont samen met zijn gezin de bovenverdieping. Het pand is vanaf de aankoop geheel verantwoord op de ondernemingsbalans. In geschil is of de op de bovenwoning gerealiseerde boekwinst is belast als winst uit onderneming. De rechtbank stelt vast dat met de aankoop van het pand in de bewoning van de bovenverdieping en het gebruik van het pand in het algemeen geen wijziging is aangebracht. De rechtbank acht aannemelijk dat de verkoper er mee zou hebben ingestemd om het pand vóór de verkoop te splitsen en alleen hetzij de bovenverdieping, hetzij de benedenetage aan belanghebbende te verkopen. Tussen partijen is niet in geschil dat het pand splitsbaar is en was, zodat de beslissing om de bovenverdieping te kopen geheel in de privé sfeer lag. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit besluit is ingegeven door het belang van de onderneming en evenmin dat de bovenverdieping ook ten behoeve van de winkel werd gebruikt. Het pand kwalificeert verplicht privé-vermogen en had als zodanig Geëtiketteerd moeten worden. De boekwinst is onbelast.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2595
Uitspraakdatum: 22 mei 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X], wonende te [Q], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 8 juli 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2000 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
1. Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2006 te [Q].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van [A], en [B], alsmede namens de inspecteur, [C] en [D].
2. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ? 192.982 (€ 87.571,37) waarvan f 135.038 (€ 61.277,54) te belasten naar een tarief van 45%;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 339 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende zal voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 37 aan deze vergoedt.
3. Gronden
3.1. Belanghebbende drijft sinds 1 januari 1980 een onderneming op het gebied van bloemschikken en een detailhandel in bloemen, planten, dierenbenodigdheden en bestrijdingsmiddelen. Vanaf 1 januari 1980 huurde belanghebbende het pand [a-straat 1] te [Q] (hierna: het pand) van zijn vader. Van het pand is de benedenverdieping ingericht als winkelruimte en de bovenverdieping als woonruimte. Belanghebbende is de winkelruimte ten behoeve van zijn onderneming gaan gebruiken en tezamen met zijn echtgenote en gezin de bovenverdieping gaan bewonen. Op 19 februari 1987 heeft belanghebbende het pand van zijn vader gekocht. De koopsom van het pand bedroeg
? 235.000 welk bedrag als volgt was verdeeld: ? 45.000 voor de bovenwoning plus een gedeelte van de grond; ? 40.000 voor het zakelijk gedeelte van de grond; ? 150.000 voor het zakelijk gedeelte van de opstallen. In 1988 is de bovenwoning uitgebreid met een tweede etage. Het pand is vanaf het moment van aankoop in zijn geheel verantwoord op de balans van een per 1 januari 1985 tussen belanghebbende en zijn echtgenote aangegane vennootschap onder firma. Belanghebbende heeft in het jaar 1999 met een beroep op de foutenleer zijn aandeel in de bovenwoning tegen boekwaarde naar zijn privé vermogen overgebracht, hetgeen hij in zijn aangifte inkomstenbelasting over dat jaar heeft verantwoord. De aanslag over 1999 is conform de ingediende aangifte opgelegd.
3.2. Het pand is in het jaar 2000 verkocht en belanghebbende en zijn echtgenote hebben toen de onderneming gestaakt. In geschil is het antwoord op de vraag of in het jaar 2000 de ter zake van de bovenwoning van het pand gerealiseerde winst ter grootte van ? 115.814 belast is als (stakings)winst uit onderneming. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag juist is indien de bovenetage kan worden geëtiketteerd als keuzevermogen.
3.3. Vast staat dat ten tijde van de aankoop van het pand in 1987 de bovenverdieping reeds werd bewoond door belanghebbende en zijn echtgenote en een eigen opgang had. Met de aankoop van het pand is in de bewoning van de bovenverdieping en het gebruik van het pand in het algemeen geen wijziging aangebracht. De rechtbank acht aannemelijk dat, gezien de relatie van vader en zoon, de verkoper er mee zou hebben ingestemd om het pand vóór de verkoop te splitsen en alleen hetzij de bovenverdieping, hetzij de benedenetage aan belanghebbende te verkopen indien belanghebbende dat zou hebben gewild. Gelet op het voorgaande is, nu tussen partijen niet in geschil is dat het pand splitsbaar is en ten tijde van de aankoop ook was, de beslissing om naast de benedenetage (de winkel) ook de bovenverdieping van het pand aan te kopen geheel in de privé sfeer gelegen. De inspecteur heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van belanghebbende tot het aankopen van ook de bovenetage van het pand is ingegeven door het belang van de onderneming. Evenmin maakt de inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, aannemelijk dat de bovenverdieping ook ten behoeve van de winkel werd gebruikt. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt tot het oordeel dat ten tijde van de aankoop de bovenverdieping, als zelfstandig gedeelte van het pand, kwalificeerde als verplicht privé-vermogen en ook als zodanig geëtiketteerd had moeten worden. Datzelfde heeft dan te gelden voor de in 1988 gebouwde, tot de bovenwoning behorende tweede etage. Alsdan kan de in het jaar 2000 ten aanzien van de bovenetage van het pand gerealiseerde winst niet worden belast (Hoge Raad 2-11-1983 BNB 1984/6 en 21-6-1995, BNB 1995/238). Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende.
3.4. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 189.059, waarvan, blijkens het overzicht op pagina 3 van het beroepschrift, in elk geval als stakingswinst is aan te merken een gedeelte ad f 170.470 (f 124.913 boekwinst winkelruimte plus f 2.407 boekwinst auto plus f 63.150 fiscale oudedagsreserve min f 20.000 stakingsvrijstelling). Bij de aanslagregeling is een correctie toegepast van f 3.923 premierestitutie. Gelet op al het vorenoverwogene dient het belastbaar inkomen te worden vastgesteld conform de aangifte, met inachtneming van bedoelde correctie premierestitutie, derhalve op f 192.982. Belastingvrij (tariefgroep 2) is f 8.950. Belastbaar naar het progressieve tarief is ten minste f 48.994. Derhalve is f 135.038 te belasten naar het bijzondere tarief van 45% en moet derhalve worden beslist als voormeld.
4. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken, te weten de zaak van belanghebbende bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 05/2595 en de zaak van belanghebbendes echtgenote bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 05/2596. De kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1) waarvan de helft wordt toegekend in de onderhavige zaak, ofwel € 322.
Voor de overige proceskosten, te weten de reiskosten van belanghebbende, wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 17. Overige kosten zijn gesteld noch gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.