HR, 12-07-2002, nr. 37 209
ECLI:NL:HR:2002:AE5224
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2002
- Zaaknummer
37 209
- LJN
AE5224
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE5224, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑07‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2002/1070, 2
V-N 2002/35.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2002/1009 met annotatie van M.M. Kors
Uitspraak 12‑07‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 37.209
12 juli 2002
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2001, nr. P99/329, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 96.580.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 149.727, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden. De navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het eerste middel, dat klaagt over een onjuiste verdeling van de bewijslast, faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur met de significante stijging van de opbrengst uit de speelautomaten in de loop van 1996, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende die opbrengst vóór 1 augustus 1996 niet tot de juiste bedragen heeft verantwoord, en het heeft al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, gemotiveerd verworpen. Aldus heeft het Hof de bewijslast niet onjuist verdeeld.
3.2.
Ook het tweede middel faalt. Aan de omstandigheid dat bij eerdere controles geen opmerkingen zijn gemaakt over de wijze waarop de opbrengst uit de speelautomaten was verantwoord, kan niet het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de ontvangsten niet tot de juiste bedragen behoeven te worden verantwoord.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.