Rb. Breda, 31-05-2010, nr. AWB 09/1016
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM9612, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
31-05-2010
- Zaaknummer
AWB 09/1016
- LJN
BM9612
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM9612, Uitspraak, Rechtbank Breda, 31‑05‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:977, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, buitenlandse bankrekening De FIOD heeft in februari 2005 informatie ontvangen over rekeninghouders van Van Lanschotbank Luxemburg. Belanghebbende is aangeschreven in juli 2007. Hij heeft in november 2007 openheid van zaken gegeven. De navorderingsaanslag over 1995 is opgelegd in december 2007, de navorderingsaanslag over 2001 in december 2008. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur, door niets te doen tussen november 2007 en mei 2008 (datum hoorgesprek over eerdere jaren), niet de voortvarendheid betracht heeft die redelijkerwijs van hem kan worden vereist bij het voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslag over 2001. Gelet op het arrest HvJ 11-6-2009, C-155/08 en C-157/08 leidt dat tot vernietiging van de navorderingsaanslag wegens termijnoverschrijding. In gelijke zin 09/1017.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1016
Uitspraakdatum: 31 mei 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 12 februari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen alsmede de daarbij bij beschikking vastgestelde boete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2010 waar de zaken met de rolnummers 09/1014 tot en met 09/1018 gezamenlijk zijn behandeld. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal waarvan een kopie bij deze uitspraak is gevoegd.
1.Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken, de navorderingsaanslag en de boete;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 268.
2.Gronden
2.1.Door de bevoegde Belgische autoriteiten zijn op 18 februari 2005 gegevens verstrekt aan de FIOD/ECD inzake Nederlandse ingezetenen die een rekening zouden hebben aangehouden bij de bank Van Lanschot te Luxemburg. De gegevens bestonden uit afschriften van fotokopieën van lijsten waarop namen en saldi waren vermeld. Belanghebbende is als rekeninghouder geïdentificeerd. Bij brief van 7 maart 2007 is hem daarvan mededeling gedaan en is hem gevraagd gegevens en inlichtingen over de bankrekening te verstrekken. Het verzoek is herhaald bij brieven van 15 maart 2007 en 18 juni 2007. Bij brief van 20 november 2007 zijn navorderingsaanslagen aangekondigd voor de inkomstenbelasting/premieheffing 1995 en vermogensbelasting 1996. Bij brief van 30 november 2007 heeft belanghebbende vervolgens afschriften van de stukken van Van Lanschot inzake de rekening verstrekt. Met dagtekening 14 december 2007 zijn de navorderingsaanslagen over 1995 en 1996 opgelegd, gebaseerd op de door belanghebbende verstrekte gegevens. De onderhavige navorderingsaanslag en boete zijn opgelegd met dagtekening 10 december 2008.
Verlengde navorderingstermijn
2.2.Ter zitting is komen vast te staan dat de onderhavige aanslag is vastgesteld met toepassing van de verlengde navorderingstermijn artikel 16, vierde lid, AWR. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruiken van de verlengde navorderingstermijn en gesteld dat het opleggen van de navorderingsaanslag onredelijk lang heeft geduurd.
2.3.De rechtbank zal beoordelen of de termijn die is verlopen tussen de ontvangst van de informatie uit België en de datum waarop de navorderingsaanslag is opgelegd, langer is geweest dan hetgeen noodzakelijk was voor het verkrijgen van inlichtingen die nodig waren voor het bepalen van de verschuldigde belasting en tevens het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag.
2.4.Tussen het moment dat de Belgische informatie bij de FIOD/ECD binnenkwam en het moment dat voor het eerst contact met belanghebbende werd opgenomen, zijn ruim twee jaar verstreken. De inspecteur heeft aangegeven dat in die periode de informatie is bestudeerd, dat een draaiboek is opgezet voor het identificeren en belasten van de daarbij genoemde personen en dat de identificatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk proces, wil het zorgvuldig geschieden, naar zijn aard nu eenmaal tijd kost, zeker in een situatie als deze waarin alleen namen en voornamen van personen bekend zijn maar geen adres- of woonplaatsgegevens. Een termijn van ruim twee jaar acht de rechtbank daarvoor heel redelijk. Vervolgens is met belanghebbende gecorrespondeerd op 7 maart 2007, 15 maart 2007 en 18 juni 2007. Belanghebbende heeft op 12 en 19 maart 2007 ontkend een rekening aan te houden. De navorderingsaanslagen over 1995 en 1996 zijn vervolgens aangekondigd in november 2008 en vastgesteld op 14 december 2007, op basis van de alsnog door belanghebbende bij brief van 30 november 2007 verstrekte gegevens. De onderhavige aanslag is opgelegd met dagtekening 10 december 2008, op basis van diezelfde gegevens.
2.5.De inspecteur heeft gesteld dat het opleggen van de navorderingsaanslag is vertraagd doordat er twijfel was over de herkomst van de op de rekening gestorte bedragen, maar niet is aannemelijk geworden dat hij ook maar enige actie heeft ondernomen richting belanghebbende tot het hoorgesprek over het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen 1995/1996 op 29 mei 2008. Uit de brief van belanghebbende van 27 juni 2008 aan de inspecteur valt af te leiden dat tijdens dat hoorgesprek wel mede is gesproken over de herkomst van de in 2001 op de rekening gestorte bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur echter, door niets te doen tussen 30 november 2007 en 29 mei 2008, niet de voortvarendheid betracht die redelijkerwijs van hem kan worden vereist bij het voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslag. Blijkens het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2009, C-155/08 en C-157/08 leidt dat tot vernietiging van de navorderingsaanslag wegens termijnoverschrijding.
2.6.Nu de navorderingsaanslag wordt vernietigd, geldt hetzelfde voor de boete.
2.7.De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.
Proceskostenveroordeling
2.8.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn voor de zaken met de nummers 09/1016, 09/1017 en 09/1018, die de rechtbank als samenhangend beschouwt, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Hiervan wordt een derde deel of € 268 toegekend in de onderhavige zaak.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. G.H.C. Blommers en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juni 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.