HR, 13-08-2010, nr. 09/04779
ECLI:NL:HR:2010:BN3873
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-08-2010
- Zaaknummer
09/04779
- LJN
BN3873
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN3873, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑08‑2010; (Cassatie)
- Vindplaatsen
NTFR 2010/2067 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Uitspraak 13‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 30f AWR. Zorgvuldigheidsbeginsel. Tijdvak waarover heffingsrente mag worden berekend beperkt tot drie maanden na het indienen van de aangifte.
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 09/04779
13 augustus 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 oktober 2009, nr. BK-09/00236, betreffende een beschikking inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is heffingsrente in rekening gebracht. De beschikking inzake heffingsrente is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 08/7020 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op 27 maart 2008 heeft belanghebbende zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 ingediend. Met dagtekening 16 juli 2008 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag opgelegd. Deze is berekend in overeenstemming met de ingediende aangifte naar een te betalen bedrag van € 1568 aan belasting. Daarbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 84 aan heffingsrente in rekening gebracht. De heffingsrente is berekend over het tijdvak 1 juli 2007 tot en met 16 juli 2008.
3.2. Voor het Hof was in geschil of terecht heffingsrente is berekend over de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 en over de periode van 1 mei 2008 tot en met 16 juli 2008. Het Hof heeft deze vragen bevestigend beantwoord. Hiertegen richten zich de klachten.
3.3. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524, BNB 2009/295, dient de inspecteur bij belastingen die bij wege van aanslag worden geheven op grond van het beleid van de Belastingdienst in beginsel binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag vast te stellen. Het zorgvuldigheidsbeginsel verzet zich er als regel tegen dat een inspecteur, in geval van overschrijding van de driemaandstermijn, meer heffingsrente in rekening brengt dan de belastingplichtige verschuldigd zou zijn als er bij het einde van deze termijn een (voorlopige) aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd. Dit is slechts anders indien en voor zover sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de Belastingdienst te wijten is.
3.4. Het Hof heeft het voorgaande miskend. De klachten zijn derhalve in zoverre gegrond.
3.5. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 21 mei 2010, nr. 08/05036, LJN BL4320).
3.6. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Minister heeft zich in zijn verweerschrift in cassatie op het standpunt gesteld dat de heffingsrente naar aanleiding van het hiervoor genoemde arrest beperkt dient te worden. Daarom kan er in cassatie van worden uitgegaan dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als in 3.3 bedoeld. De heffingsrente dient te worden beperkt tot € 80.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de heffingsrente tot een bedrag van € 80, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 110 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 39, derhalve in totaal € 259.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2010.