HR, 10-11-1999, nr. 32 733
ECLI:NL:HR:1999:AA2625
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-1999
- Zaaknummer
32 733
- LJN
AA2625
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA2625, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑11‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1999/1574
V-N 1999/54.13 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑11‑1999
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 oktober 1996 betreffende de aan hem voor het jaar 1983 opgelegde aanslag inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1983 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 277.051,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Daarna heeft de Inspecteur de aanslag bij ambtshalve beschikking verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 182.081,--. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aldus verminderde aanslag gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 De middelen I tot en met VI kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2 Het Hof heeft geoordeeld dat deze zaak voor de toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures moet worden beschouwd als samenhangende met de zaken betreffende de door belanghebbende bij het Hof ingestelde beroepen inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1983 en de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1984, waaraan het Hof de kenmerken 89/365 respectievelijk 90/3707 heeft gegeven. Middel VII, dat dit oordeel bestrijdt, slaagt. In ’s Hofs oordeel ligt besloten dat in de onderhavige en de hiervoor vermelde zaken “gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig” in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit bij het Hof beroep is ingesteld. Dit oordeel is onjuist. Nu vaststaat dat in de onderhavige zaak het beroep namens belanghebbende is ingesteld op 10 juli 1989, terwijl het beroep in de zaken met de kenmerken 89/365 en 90/3707 binnen de daarvoor geldende termijn is ingesteld op respectievelijk 20 januari 1989 en 3 juli 1990, is geen sprake van “gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig” in evenvermelde zin. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de proceskosten,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en wijst de Staat aan als rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van zijn beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--.
Dit arrest is op 10 november 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend giffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.