Hof Amsterdam, 23-11-2005, nr. 03/2350
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU7642, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-11-2005
- Zaaknummer
03/2350
- LJN
AU7642
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU7642, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑11‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:AZ7364, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:AZ7364
- Wetingang
art. 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
NTFR 2006/5 met annotatie van Mr. L.J.A. Pieterse
Uitspraak 23‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Processor van halffabrikaten uit cacaobonen slaagt door middel van (valuta)termijntransacties en futures erin, zijn economische voorraadrisico structureel tot vrijwel nihil te laten tenderen. Op de fysieke vaste voorraad cacaobonen mag hij niettemin het ijzerenvoorraadstelsel toepassen. Goed koopmansgebruik staat niet toe dat (alle) ongerealiseerde verliezen direct worden genomen en (alle) ongerealiseerde winsten worden uitgesteld; wel wordt een negatief saldo in de jaarwinst opgenomen.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift met bijlage ontvangen op 20 mei 2003, ingediend door (Belastingadviseurs) te P als gemachtigde en aangevuld bij brieven met bijlagen van 25 juli 2003 en van 19 september 2003 van voornoemd en mr. , hierna tezamen aangeduid als: de gemachtigden. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1996/1997.
1.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 juli 2000 een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1996/1997 opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 236.902.967. Na daartegen ingesteld bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 196.705.009.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 22.483.734.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij dat verweerschrift en bij brieven van 21 augustus 2003 en 23 september 2003 heeft hij bijlagen in het geding gebracht. Hij concludeert uiteindelijk tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 155.710.816.
1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend; de inspecteur heeft daarop geantwoord bij conclusie van dupliek.
1.6. Op 8 april 2005 is van belanghebbende een brief met bijlagen ingekomen.
1.7. Het beroep is op 20 april 2005 behandeld ter zitting, gelijktijdig met de onder de kenmerken 03/02311, 03/02349, 03/02351 en 03/02347 geregistreerde beroepen betreffende - respectievelijk - de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1994/1995, 1995/1996, 1997/1998 en 1998/1999. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, hebben de gemachtigden bij brief met bijlagen van 10 mei 2005 gereageerd op de ter zitting van 20 april 2005 door de inspecteur overgelegde pleitnota.
1.9. Bij brief van 26 augustus 2005 hebben de gemachtigden, mede namens de inspecteur, aan het Hof nadere inlichtingen over de wederzijdse standpunten verstrekt.
1.10. De mondelinge behandeling van het beroep - alsmede de overige in 1.7. vermelde beroepen - is voortgezet ter zitting van 7 september 2005. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende (hierna ook: X) behoort tot het Amerikaanse concern X Incorporated, dat wereldwijd landbouwproducten en voedingsmiddelen verwerkt en distribueert. Belanghebbende vormt een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) met een aantal dochtermaatschappijen, waaronder D B.V. (hierna: D). Het boekjaar van belanghebbende en haar dochtermaatschappijen loopt van 1 juni tot en met 31 mei.
2.2. X heeft een fabriek in P waar zij in volcontinue productie sojabonen verwerkt tot sojaolie en sojameel. De sojabonen zijn afkomstig uit Argentinië, Brazilië en de Verenigde Staten.
2.3. D heeft fabrieken in Z en ZZ, waar zij in volcontinue productie cacaobonen verwerkt tot halffabrikaten (cacaomassa, cacaoboter en cacaopoeder) voor de chocolade-industrie en de levensmiddelenindustrie. De cacaobonen zijn hoofdzakelijk afkomstig uit West-Afrikaanse landen. De bonen worden na de oogst (oktober-februari) verscheept naar Amsterdam en komen in de periode december-april in de fabrieken van D aan. In het onderhavige jaar verwerkte D 198.000 metrieke tonnen (mt) cacaobonen.
2.4. De verkoop van cacaohalffabrikaten geschiedt nagenoeg volledig door middel van termijncontracten ("forward sales"). De termijn waarop de halffabrikaten worden verkocht varieert van 8 tot 24 maanden. Als gevolg hiervan is de productiecapaciteit van de fabrieken van D in beginsel voor de eerste 6 maanden geheel verkocht, voor de daaropvolgende 6 maanden voor 80-90% en voor het daaropvolgende jaar voor 40-50%. De prijs van de forward sales wordt bepaald op het moment dat de desbetreffende contracten worden gesloten en betaling vindt plaats na levering aan de afnemer.
2.5. De inkoop van cacaobonen geschiedde in het onderhavige jaar voor het overgrote deel (circa 90%) door middel van termijncontracten (voorinkopen ofwel "forward purchases") van de door D gewenste kwaliteit cacaobonen. Deze inkoopcontracten werden afgesloten bij internationaal opererende groothandelsbedrijven. Forward purchases van cacaobonen worden doorgaans gesloten tegen de tijd dat de oogst begint. Omdat de gewenste kwaliteit cacaobonen niet (ver) vóór de oogstperiode kan worden gekocht, lopen de forward purchases in de tijd ten achter bij de forward sales. In latere jaren is steeds meer overgegaan op het door eigen personeel, tijdens de oogst, inkopen van cacaobonen bij de cacaoboeren of bij lokale handelaren of coöperaties, waarbij levering direct na de oogst plaatsvindt. Belanghebbende duidt deze rechtstreekse inkopen ook aan als “eigen sourcing”.
2.6. In haar administratieve systeem bewaakt D de zogeheten "Long/Short positie" met betrekking tot de hoeveelheid cacaobonen van de gewenste kwaliteit. Elke verkoop van cacao (in de vorm van cacaoboter, -massa respectievelijk -poeder) wordt op basis van (op ervaringsgegevens berustende) equivalenten omgerekend in de daarvoor benodigde hoeveelheid cacaobonen. Daartegenover worden de ingekochte hoeveelheden en de aanwezige voorraad geboekt. In verband met het timingverschil tussen forward sales en forward purchases bestaat structureel een aanzienlijke "Net short"-positie.
2.7. D maakt gebruik van goederentermijncontracten (“futures”) teneinde haar prijsrisico op de forward sales te beperken. Deze futures, die dagelijks verhandeld worden op de cacaotermijnmarkt te Londen, hebben betrekking op standaardhoeveelheden standaardbonen. Zij hebben standaardlooptijden. De door D gesloten futures leiden (vrijwel) nimmer tot feitelijke uitlevering doch worden vóór expiratie afgewikkeld en alsdan vervangen door forward purchases voor de specifiek gewenste hoeveelheid en kwaliteit.
2.8. De forward purchases, forward sales en futures worden afgesloten in Britse ponden en diverse andere vreemde valuta's. D maakt gebruik van valutatermijncontracten om koersrisico's af te dekken.
2.9. Teneinde haar prijsrisico's (in metrieke tonnen cacaobonen) in kaart te brengen stelt D overzichten op van wat zij aanduidt als de "flat priced position". Hierin worden ook de posities op futures en valutatermijncontracten verwerkt. De flat priced position wordt berekend zowel voor de afzonderlijke toekomstige maanden als cumulatief voor een aantal (meer dan 12) toekomstige maanden. De cumulatieve flat priced position tendeert naar nihil, de flat priced position per afzonderlijke periode niet.
2.10. Belanghebbende volgt bij de winstrapportage in haar jaarrekeningen de (op een concernrichtlijn terug te voeren) gedragslijn waarbij zij met betrekking tot dooreen leverbare producten waarvoor een marktnotering bestaat - hetgeen bij cacao en soja het geval is - de voorraden, gedefinieerd als de fysieke voorraden waarover zij de feitelijke beschikkingsmacht heeft (door belanghebbende ook en door het Hof hierna aangeduid als: technische voorraden), waardeert op actuele marktprijzen en alle openstaande posities - niet alleen die uit forward purchases en forward sales maar ook die uit futures en valutatermijncontracten - naar de waarde per balansdatum in aanmerking neemt. Daarbij rekent zij zowel ongerealiseerde winsten als ongerealiseerde verliezen ten volle tot haar resultaat.
De desbetreffende concernrichtlijn van 29 mei 1997 (bijlage 10 bij het verweerschrift) houdt onder meer het volgende in:
“X's inventories that are valued at market are hedged against the risk of price changes with cash contracts and futures contracts and against the risk of exchange rate fluctuations with foreign exchange contracts, where necessary. Price changes on physical inventory are substantially offset by gains or losses on the contracts. The net effect of (a) carrying physical inventories at market; (b) recognizing unrealized gains and losses on open cash contracts; and (c) recognizing unrealized gains and losses on futures contracts is to bring these inventories back to a theoretical cost.”
2.11. Bij haar fiscale winstberekening volgt belanghebbende dezelfde gedragslijn als in haar jaarrekening doch met dien verstande dat zij met betrekking tot haar technische voorraden cacao en soja het ijzerenvoorraadstelsel toepast.
2.12. D had op de balansdatum 31 mei 1997 een technische voorraad cacaobonen van 130.426 mt welke in haar jaarrekening werd gewaardeerd op de actuele marktprijs in Britse ponden, hetgeen omgerekend in guldens tegen de op balansdatum geldende koers resulteerde in een boekwaarde van ƒ 402.574.352 (de commerciële boekwaarde).
Voor fiscale doeleinden is deze voorraad per 31 mei 1997 gewaardeerd op ƒ 338.181.568. Blijkens de in bijlage 4-6 bij de aangifte vennootschapsbelasting gegeven toelichting is deze fiscale boekwaarde opgebouwd uit drie onderdelen, te weten:
- een eerste ijzerenvoorraadschijf van 37.000 mt met een gemiddelde historische kostprijs van (afgerond) £ 613 per mt, welke schijf, omgerekend in guldens tegen een historische koers, een waarde van ƒ 56.634.228 heeft;
- (met ingang van 31 mei 1996) een tweede ijzerenvoorraadschijf van 8.000 mt met een historische kostprijs van £ 905 per mt, welke, omgerekend in guldens tegen een historische koers, een waarde van ƒ 17.870.492 vertegenwoordigt;
- het surplus van 85.426 mt, per 31 mei 1997 gewaardeerd tegen actuele marktprijs in Britse ponden, omgerekend in guldens tegen de op die datum geldende koers, waarde ƒ 263.676.848.
Het verschil tussen commerciële en fiscale boekwaarde van de voorraad cacaobonen bedraagt op balansdatum derhalve ƒ 64.392.784 (ƒ 402.574.352 -/- ƒ 338.181.568).
De voorraden cacaohalffabrikaten zijn per balansdatum zowel commercieel als fiscaal gewaardeerd op hun actuele marktprijs van ƒ 80.120.612.
2.13.1. In het kader van haar (commerciële) jaarwinstberekening bepaalt D onder de aanduiding "Result on open position including production costs" (hierna ROP) per balansdatum het verwachte transactieresultaat vanuit de veronderstelling dat alle lopende verkoopcontracten uitgeleverd dienen te worden. De ROP wordt berekend als de som van de resultaten (winst en/of verlies) op de forward sales en de forward purchases.
2.13.2. Ter berekening van het resultaat op de forward sales wordt eerst de contractwaarde van de forward sales berekend. Op deze berekende waarde worden vervolgens in mindering gebracht:
- de waarde van de te verwachten bewerkingskosten, met een opslag van 10% (accrued production costs) en
- de waarde van de technische voorraad, berekend naar de marktprijs per balansdatum (stock valuation);
Op het aldus bepaalde saldo wordt ten slotte in mindering gebracht de zogeheten Net long/short. Dit bedrag stelt het saldo voor van:
(i) de waarde van de reeds afgesloten inkoopcontracten (forward purchases),
(ii) plus de waarde van de - in verband met de forward sales - nog in te kopen bonen,
(iii) minus de waarde van de (nog te verkopen) cacaopoeder die zal resteren bij de verwerking van cacaobonen tot de verkochte halffabrikaten cacaoboter en -massa,
alles bepaald naar marktprijzen per balansdatum.
De resultante van dit alles is het resultaat op de forward sales, dit is het (per balansdatum) verwachte transactieresultaat op de termijnverkopen. Het resultaat op de forward sales was in het onderhavige jaar negatief ƒ 39.081.745.
2.13.3. Het resultaat op de forward purchases wordt berekend als het verschil tussen de marktwaarde van de reeds afgesloten inkoopcontracten per balansdatum en de feitelijke contractwaarde, verminderd met de accrued production costs. Het resultaat op de forward purchases was in het onderhavige jaar positief ƒ 1.781.262.
2.13.4. De desbetreffende totaalberekening voor D per 31 mei 1997 (bijlage 14 bij het verweerschrift) luidt als volgt (bedragen in guldens):
Purchases MT Contract price Balance sales Balance purchases GRAND TOTAL
and sale
Cocoa butter
Sales 94.059 742.046.367 742.046.367
Sales origin 157 1.119.768 1.119.768
Purchases 2.324 16.651.244 16.651.244
Cocoa powder/cake
Sales powder 90.706 163.682.961 163.682.961
Sales cake origin 6.235 8.549.519 8.549.519
Purchases 7.587 11.142.349 11.142.349
Cocoa liquor
Sales 29.255 121.066.732 121.066.732
Sales origin 2.130 8.111.269 8.111.269
Purchases 3.985 16.552.780 16.552.780
Cocoa beans
Sales 12 35.415 35.415
Purchases 42.719 132.952.748 132.952.748
----------------- --------------- ---------------
1.044.612.031 177.299.121 867.312.910
Accrued production costs (207.475.879) (556.500) (206.919.379)
Stock valuation (482.694.964) 0 (482.694.964)
------------------ ---------------- ----------------
Total value net position contract value 354.441.188 176.742.621 177.698.567
Net long/short (393.522.933) 178.523.883 (214.999.050)
------------------- ---------------- -----------------
Gain/(Loss) open position (39.081.745) 1.781.262 (37.300.483) ------------------- ---------------- -----------------
Het ROP van (negatief) ƒ 37.300.483 valt in deze berekening uiteen in een ongerealiseerde winst van ƒ 1.781.262 op forward purchases en een ongerealiseerd verlies van ƒ 39.081.745 op forward sales. Het resultaat op de forward purchases (f 1.781.262) wordt berekend als het - in casu positieve - verschil tussen de marktwaarde op balansdatum van de forward purchases (f 178.523.883) en de feitelijke (netto) contractwaarde van die purchases (f 176.742.621). Het tweede onderdeel (ƒ 39.081.745, het verlies op de forward sales) heeft geen rechtstreekse grondslag in de administratie maar is een herleid bedrag. De uit de administratie bekende (netto) contractwaarde van de forward sales (ƒ 354.441.188) wordt daartoe verminderd met (ƒ 393.522.933, herleid als) de som van de marktwaarde van de inkoopcontracten (f 178.523.883) en de marktwaarde van de nog in te kopen cacaobonen (f 214.999.050), waarbij - naar het Hof uit de ter zitting van 7 september 2005 namens belanghebbende gegeven toelichting begrijpt - in die twee laatstgenoemde bedragen ook de marktwaarde is begrepen van de (nog te verkopen) cacaopoeder die zal resteren bij de bewerking van cacaobonen tot de verkochte hoeveelheden cacaoboter en -massa.
2.14. Tot de in de jaarrekening van D verantwoorde resultaten van het boekjaar 1996/1997 behoren tevens de - niet in het ROP tot uitdrukking gebrachte - ongerealiseerde winst op lopende futures van ƒ 617.228 en de ongerealiseerde winst op lopende valutatermijncontracten van (afgerond) ƒ 16.302.965.
2.15. De inspecteur heeft de (in 2.9. vermelde) "flat priced position" van D per balansdatum als volgt berekend (par. 7.3.2. van het verweerschrift):
"Ongerealiseerd resultaat 31-5-1997
Forward sales (39.081.745)
Forward purchases 1.781.262
----------------
Result on open position (37.300.483)
Forex 16.302.965
Futures 617.228
---------------
(20.380.290)
Herwaardering voorraad 24.074.000
--------------
Ongerealiseerde winst 3.693.710"
In deze berekening is de post Herwaardering voorraad de marktwaarde van de technische voorraad minus de historische kostprijs daarvan.
2.16. Met betrekking tot het product soja heeft belanghebbende in haar commerciële en fiscale winstberekening eenzelfde gedragslijn gevolgd. Het verschil tussen de commerciële en de fiscale boekwaarde van de technische voorraad sojabonen bedroeg op balansdatum ƒ 22.818.008 (zie bijlage 1-5 bij de aangifte vennootschapsbelasting).
2.17. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbare winst (tevens belastbaar bedrag) van ƒ 72.091.692.
2.18. Op 15 september 1997 is bij belanghebbende een boekenonderzoek vennootschaps-belasting aangevangen dat heeft geresulteerd in een aantal - met belanghebbende besproken - notities.
2.19. De inspecteur heeft bij het regelen van de aanslag - voor zover thans nog van belang - het verschil tussen de commerciële en fiscale boekwaarde van de voorraden cacao- en sojabonen (ƒ 64.392.784 respectievelijk ƒ 22.818.008) alsmede een bedrag van ƒ 37.300.483 ter zake van het ROP bij de belastbare winst van belanghebbende geteld.
2.20. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase nader het standpunt ingenomen dat zij voor fiscale doeleinden alle ongerealiseerde winsten ter zake van per 31 mei 1997 openstaande posities mag uitstellen. Voor cacao betekent dit dat zij de (in het saldobedrag van ƒ 37.300.483 begrepen) ongerealiseerde winst van ƒ 1.781.262 op inkoopcontracten alsnog uit haar belastbare bedrag wil elimineren, evenals de ongerealiseerde winsten van (afgerond) ƒ 617.000 op futures en (eveneens afgerond) ƒ 16.303.000 op valutatermijncontracten. Voor andere producten, waaronder soja, heeft belanghebbende op overeenkomstige wijze de ongerealiseerde winsten berekend. Blijkens de specificatie in bijlage 12 bij het beroepschrift betreft het (inclusief cacao) een totaal van ƒ 49.710.000 aan ongerealiseerde winst, dat volgens belanghebbende nog uit de belastbare winst dient te worden geëlimineerd.
2.21. Bij brief van 10 april 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbende onder meer het volgende meegedeeld:
"Volgens de afspraak met u, is vandaag uitspraak gedaan op de ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen vennootschapsbelasting (…) over de jaren 1994/1995, 1995/1996, 1996/1997, 1997/1998 en 1998/1999. U kunt de uitspraken op de bezwaarschriften, in verband met de administratieve verwerking, in mei tegemoet zien. (…) De cijfermatige uitwerking over de diverse jaren treft u aan in het bijgesloten document."
3. Geschil
Het geschil betreft de winstvaststelling van het onderhavige jaar en valt uiteen in drie onderdelen.
In de eerste plaats gaat het om de vraag of het door belanghebbende voor de waardering van de voorraden cacao- en sojabonen gehanteerde ijzerenvoorraadstelsel in overeenstemming is met goed koopmansgebruik.
Indien het gelijk op dit punt aan belanghebbende is, is - als tweede geschilpunt - de vraag aan de orde of het in de berekening van de ROP voorkomende element "voorraad" (stock valuation) dient te worden geëlimineerd voor de commerciële boekwaarde, zoals belanghebbende verdedigt, dan wel voor de (lagere) fiscale boekwaarde, zoals de inspecteur voorstaat. Het in aanmerking nemen van (het negatieve bedrag van) de ROP bij de fiscale winstberekening is voor het overige niet (meer) in geschil.
Partijen zijn het erover eens dat indien het gelijk op beide voornoemde geschilpunten aan belanghebbende is, de bij de uitspraak op bezwaar vastgestelde winst dient te worden verminderd met ƒ 64.392.784 (lagere waarde cacaobonen), ƒ 22.818.008 (lagere waarde sojabonen) en ƒ 37.300.483 (ROP).
Indien het gelijk op één van die beide geschilpunten aan de inspecteur is, dient - ook daarover zijn partijen het eens - de winst te worden verminderd met ƒ 37.300.483.
Als derde geschilpunt speelt de vraag of de belastbare winst alsnog dient te worden verminderd met het volle bedrag van de ongerealiseerde winsten - door belanghebbende berekend op ƒ 49.710.000 - dan wel, zoals de inspecteur uiteindelijk voorstaat, met het bedrag van ƒ 3.693.710 waarmee de ongerealiseerde winsten van D de daaraan volgens de inspecteur te relateren ongerealiseerde verliezen op balansdatum overtreffen.
Naar zij ter zitting van 7 september 2005 desgevraagd uitdrukkelijk hebben bevestigd, willen partijen de beslissing over ieder der geschilpunten ten volle (dat wil zeggen: met betrekking tot alle producten) laten afhangen van het oordeel dat het Hof op dat desbetreffende geschilpunt zal geven met betrekking tot het product cacao.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de processen-verbaal van de zittingen.
5. Beoordeling van het geschil
Beroep niet prematuur ingesteld
5.1. Het beroepschrift is ingediend op 20 mei 2003; het besluit waartegen het beroep zich richt (de bestreden uitspraak) is gedagtekend 14 juni 2003. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep blijft evenwel achterwege omdat belanghebbende op grond van de brief van de inspecteur van 10 april 2003 (zie 2.21.) redelijkerwijs kon menen dat het besluit (de bestreden uitspraak) ten tijde van de indiening van haar beroepschrift reeds was genomen.
Preliminaire overwegingen
5.2. Het bedrijf van D kan worden gekarakteriseerd als dat van een "processor" van grondstoffen. Belanghebbende heeft gesteld dat de bevoorradingspolitiek van D in de eerste plaats is gericht op waarborging van de continue productie van halffabrikaten in haar fabrieken. Hetgeen de inspecteur ter betwisting van die stelling heeft aangevoerd, overtuigt het Hof niet. Uit de enkele omstandigheid dat de voorverkopen in zeer aanzienlijke mate beslag leggen op de toekomstige productiecapaciteit van D, volgt immers niet dat belanghebbende "produceert op bestelling". En ook al zou een deel van de productie van D op bestelling plaatsvinden - waarvoor op zichzelf een aanwijzing is te vinden in de door belanghebbende erkende omstandigheid dat D bereid is haar standaardreceptuur aan te passen aan de wensen van grote afnemers - dan volgt daaruit nog niet dat zij haar bevoorrading laat afhangen van haar voorverkopen of, zoals de inspecteur het uitdrukt, inkoopt om aan haar leveringsverplichtingen te voldoen. Het Hof acht integendeel aannemelijk dat de inkopen van D afhangen van de omvang van haar productiecapaciteit en dat beslissingen over de omvang van de productiecapaciteit slechts indirect afhankelijk zijn van de verkoopresultaten.
5.3. Uit hetgeen is komen vast te staan omtrent de aard van het bedrijf van D, de voor haar geldende concernrichtlijn en de daarbij aansluitende inrichting van haar administratie, leidt het Hof af dat D structureel ernaar streeft haar prijsrisico op cacaobonen te minimaliseren. Administratief komt dit tot uitdrukking in de projecties die D maakt van haar (cumulatieve) "flat priced position" die zij met behulp van de haar ten dienste staande instrumenten, zoals futures en (valuta)termijncontracten, naar nihil probeert te laten tenderen. Ook in de (commerciële) balans komt deze gedragslijn tot uitdrukking in die zin dat zowel de ROP als de ongerealiseerde resultaten op futures en valutatermijncontracten worden gepresenteerd als correctieposten op de voorraad-waardering.
Het Hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat van dag tot dag een marktnotering van de (standaard)cacaoboon beschikbaar is. De stelling van belanghebbende dat niet tegenover iedere forward purchase van D een futurecontract staat doet niet eraan af dat op globaal niveau structureel gestreefd wordt naar prijsrisicobeheersing. Het Hof leest in de stellingen van belanghebbende niet dat D in enigszins betekenende mate open posities inneemt ten opzichte van het basisprijsrisico op (standaard) cacaobonen.
5.4. Het Hof stelt vast dat partijen het - afgezien van de hen verdeeld houdende geschil-punten - erover eens zijn dat het in de aangifte gevolgde stelsel van jaarwinstberekening - kort gezegd: voorraadwaardering (zie 2.12) gecorrigeerd met ROP (2.13) en met ongerealiseerde resultaten op futures en valutatermijncontracten (2.14) in beginsel in overeenstemming is met goed koopmansgebruik. Het Hof heeft geen aanleiding zich in zoverre niet bij partijen aan te sluiten.
5.5. Aan het feit dat D in haar (commerciële) balans de ROP en de ongerealiseerde resultaten op futures en valutatermijncontracten doet opgaan in de waardering van de post "Voorraad" ontleent het Hof - zie ook 5.3. - een aanwijzing dat het daarbij gaat om transacties en instrumenten die in de bedrijfsvoering van D een bepaalde correlatie vertonen. Aan dat enkele feit kan evenwel, anders dan de inspecteur kennelijk doet, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat al deze bestanddelen voor doeleinden van de fiscale winstberekening als één activum moeten worden gewaardeerd.
5.6. In het licht van de op de zittingen gemaakte procedureafspraken - waarbij belanghebbende niet is teruggekomen op het bewijsaanbod aan het einde van het "nader stuk" van 8 april 2005 - beschouwt het Hof dit bewijsaanbod als ingetrokken. Voorzover dit niet het geval zou zijn, passeert het Hof dat bewijsaanbod als niet ter zake doende omdat het Hof geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van hetgeen belanghebbende in de van haar afkomstige stukken heeft gesteld omtrent de werking van de markt voor cacaobonen en de wijze waarop zij futures en valutatermijncontracten sluit.
Het eerste geschilpunt: het ijzerenvoorraadstelsel
5.7.1. De stelling van de inspecteur dat de cacaobonen niet als voorraad, maar als onderhanden werk gewaardeerd moeten worden, vindt geen steun in de feiten. Niet aannemelijk is immers dat sprake is van bewerking van (geïndividualiseerde) partijen cacaobonen in opdracht van afnemers.
5.7.2. Dat het ijzerenvoorraadstelsel niet is toegestaan in de (commerciële) jaarrekening op de voet van Titel 9, afdeling 6, Boek 2 BW, is tot nu toe op zichzelf geen beletsel geweest voor de aanvaardbaarheid van dit stelsel voor de fiscale winstberekening. Het Hof ziet geen aanleiding van deze gevestigde leer af te wijken, ook niet in het licht van de voortgeschreden maatschappelijke ontwikkelingen en inzichten, zoals neergelegd in de Richtlijn voor de jaarverslaglegging en de International Financial Reporting Standards, waarop de inspecteur zich beroept.
5.7.3. De omstandigheid dat D zich bij haar bedrijfsvoering, haar administratie en haar jaarrekening laat leiden door het uitgangspunt het prijsrisico op cacao zoveel mogelijk te minimaliseren, brengt niet mee dat D verplicht zou zijn te kiezen voor een stelsel van (fiscale) voorraadwaardering op basis van haar economische voorraad in plaats van haar technische voorraad. Onderdeel van de gevestigde leer inzake fiscale voorraadwaardering is dat het een belastingplichtige vrijstaat het ijzerenvoorraadstelsel toe te passen op de technische voorraad. In tegenstelling tot de inspecteur vermag het Hof aan de arresten HR 12 februari 1958, BNB 1958/90, HR 6 december 2002, BNB 2003/136 en HR 23 januari 2004, BNB 2004/214, niet een aanwijzing te ontlenen dat dit bij een bedrijfsvoering als die van belanghebbende anders zou zijn. In het midden kan dus blijven of, zoals de inspecteur stelt, de (op enig moment bestaande) "flat priced position" gelijk staat aan de "economische voorraad" van D op dat moment.
5.7.4. Tegen de achtergrond van hetgeen in 5.2. is overwogen, acht het Hof het naar de daaromtrent gangbare opvattingen, zoals die onder meer tot uitdrukking komen in de jurisprudentie van de Hoge Raad, in overeenstemming met goed koopmansgebruik dat D haar technische voorraad cacaobonen waardeert volgens het ijzeren-voorraadstelsel. Noch het feit dat D er voorshands in slaagt haar productie op voorhand te verkopen, noch het feit dat zij structureel naar beheersing van haar prijsrisico streeft, doen immers eraan af dat D voor de ongestoorde voortgang van haar productie een zekere hoeveelheid cacaobonen (de normale voorraad) daadwerkelijk voorhanden dient te hebben. Door waardering van deze normale voorraad (waarvan de omvang als zodanig niet in geschil is) op een vast bedrag wordt bereikt dat bij oplopend prijspeil de waardestijging van de normale voorraad niet in de belastingheffing wordt betrokken, zodat de normale voorraad (telkens) kan worden aangevuld uit de opbrengst van de verkochte halffabrikaten.
5.7.5. De kern van de zaak is, naar 's Hofs oordeel, dat belanghebbende bij haar fiscale winstberekening op vorenomschreven wijze rekening mag houden met de bijzondere kenmerken van de aan het bedrijf van D gebonden voorraad en dus niet, zoals de inspecteur wil, tot uitgangspunt behoeft te nemen dat de gehele technische voorraad - continu, dus ook op balansdatum - geheel verkocht is. De op balansdatum afgesloten voorverkopen mag belanghebbende, voor zover deze niet worden gedekt door de surplusvoorraad, voor de fiscale winstberekening toerekenen aan nieuw in te kopen voorraden. Toepassing van het ijzerenvoorraadstelsel is, zo bezien, geenszins in strijd met het realiteits- of het matchingbeginsel en doet door het uitstel van het nemen van (inflatie)winst op de normale voorraad tevens recht aan het voorzichtigheidsbeginsel.
5.7.6. Het gelijk op het eerste geschilpunt is derhalve aan belanghebbende.
Tweede geschilpunt: de ROP
5.8. Ervan uitgaande dat het D is toegestaan haar voorraad cacaobonen te waarderen volgens het ijzerenvoorraadstelsel, moet als consequentie worden aanvaard dat zij in de berekening van de ROP niet alleen commercieel maar ook fiscaal de gehele technische voorraad waardeert tegen de marktprijs op balansdatum. Alleen op die manier wordt immers voor de fiscale winstberekening recht gedaan aan het uitgangspunt dat de normale voorraad cacaobonen vast aan het bedrijf is gebonden zodat bij de berekening van de ROP de op balansdatum afgesloten voorverkopen, voorzover niet gedekt door de surplusvoorraad, geheel door nieuwe inkopen - gewaardeerd tegen marktprijs - gedekt zullen moeten worden.
De argumenten van de inspecteur inzake de berekening van de ROP delen hetzelfde lot als zijn argumenten tegen het ijzerenvoorraadstelsel. Het gelijk op het tweede geschilpunt is dus aan belanghebbende.
Derde geschilpunt: de ongerealiseerde winsten en verliezen
5.9.1. Uitgaande van hetgeen in 5.3. is overwogen omtrent de bedrijfsvoering, de administratie en de jaarrekening van D, deelt het Hof het standpunt van de inspecteur dat de door belanghebbende voorgestane gesplitste behandeling van ongerealiseerde winsten (uitstellen) en ongerealiseerde verliezen (direct nemen) op haar verkoop- en inkoopcontracten, futures en valutatermijncontracten een volstrekt kunstmatig karakter heeft en aldus in strijd komt met het realiteits- en het matchingbeginsel.
Vast staat immers dat D er structureel naar streeft om de prijs- en valutarisico's met betrekking tot haar voorraad- en orderpositie te beheersen ("flat priced position") en dat zij daar - getuige de omstandigheid dat de cumulatieve flat priced position naar nihil tendeert - over een langere periode bezien goeddeels in slaagt. In zoverre zijn de ongerealiseerde winsten en verliezen als elkaars spiegelbeeld te beschouwen. Met het voorzichtigheids-beginsel wordt naar het oordeel van het Hof voldoende rekening gehouden door - overeenkomstig de nadere conclusie van de inspecteur - een positief saldo van aldus met elkaar samenhangende ongerealiseerde winsten en verliezen buiten aanmerking te laten bij de jaarwinstberekening. In een bedrijf als dat van belanghebbende brengt goed koopmansgebruik naar 's Hofs oordeel mee dat een dergelijk saldo per productgroep wordt bepaald, waarbij een eventueel negatief saldo direct tot het resultaat wordt gerekend en voor een eventueel positief saldo winstuitstel kan worden verleend.
5.9.2. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat goed koopmansgebruik haar slechts dan tot saldering van de ongerealiseerde winsten en verliezen van D zou verplichten indien sprake zou zijn van een perfecte matching, waarmee zij doelt op tegengestelde posities die elkaar zowel qua aanvangstijdstip als qua omvang en looptijd volledig dekken. Een dergelijke rechtsregel bestaat naar 's Hofs oordeel niet, althans niet in deze algemene vorm, en kan evenmin worden afgeleid uit het door belanghebbende in dit verband aangehaalde arrest HR 23 januari 2004, BNB 2004/214.
5.9.3. Belanghebbende heeft gesteld dat als gevolg van de imperfecte matching van futures en voorverkopen/inkopen bepaalde (prijs)risico’s blijven bestaan, door haar aangeduid als "differential-" en "spread"risico’s.
- Onder het eerstgenoemde risico verstaat zij het risico dat tussen de (met een future in te dekken) prijs van een standaardboon en de prijs van de nog in te kopen kwaliteitsboon een groter verschil zal bestaan dan bij de kostprijsberekening van de met de desbetreffende future afgedekte termijnverkoop door middel van een opslag op de standaardprijs werd aangenomen.
- Onder het laatstgenoemde risico verstaat zij het risico van prijswijzigingen tussen het moment van feitelijke inkoop en het moment waarop de desbetreffende future wordt afgewikkeld; dit timingverschil heeft te maken met de omstandigheid dat futurecontracten vaste afloopdata hebben, terwijl de feitelijke inkopen - in het kader van de afwikkeling van de termijnverkopen - van dag tot dag, en derhalve op andere dan die vaste afloopdata, (kunnen) plaatsvinden.
Deze stellingen van belanghebbende brengen het Hof niet tot een ander oordeel.
Voorzover de hier bedoelde risico's niet reeds hun neerslag vinden in de "flat priced position" per balansdatum, betreft het risico's van toekomstige fluctuaties waarmee voor de waardering op balansdatum nog geen rekening behoort te worden gehouden.
Bovendien is het enkele bestaan van die risico's naar 's Hofs oordeel onvoldoende om saldering van ongerealiseerde winsten en verliezen per balansdatum achterwege te laten. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat die risico's, zoals de inspecteur terecht aanvoert, marginaal zijn en dat zij, ook al zijn zij op ieder willekeurig tijdstip niet (volledig) af te dekken, volgtijdelijk voor beheersing vatbaar blijven.
5.9.4. Belanghebbende heeft nog gesteld dat zij risico loopt ter zake van de prijs van cacaopoeder maar de inspecteur voert terecht aan dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat en op welke wijze dit risico van belang is voor de waardering van de in geschil zijnde posten. Ook de overige stellingen van belanghebbende brengen het Hof niet tot een ander oordeel dan waartoe het in 5.9.1. is gekomen.
5.9.5. Gelet op het vorenoverwogene, is het gelijk op het derde geschilpunt aan de inspecteur.
Slotsom
5.10. Het vorenoverwogene brengt mee dat het belastbare bedrag, zoals dat bij de bestreden uitspraak is vastgesteld, nog dient te worden verminderd met ƒ 64.392.784 (lagere waarde cacaobonen), ƒ 22.818.008 (lagere waarde sojabonen), ƒ 37.300.483 (ROP) en ƒ 3.693.710 (saldo ongerealiseerde winst cacaobonen). Belanghebbende heeft in deze procedure geen feiten gesteld waaruit volgt dat en in hoeverre met betrekking tot nog andere producten een "saldo ongerealiseerde winst" moet worden geëlimineerd. Een en ander resulteert in een belastbaar bedrag van ƒ 68.500.024.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met toepassing van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht te stellen op € 2.254 (proceshandelingen A1. sub 1, 2, 4, 8 en 9, totaal 3,5 punt; factor 2 wegens het gewicht van de zaak; € 322 per punt).
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 68.500.024,
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 2.254 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 23 november 2005 door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.F. Faase en J.P.F. Slijpen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.