HR, 29-08-1997, nr. 32 541
ECLI:NL:HR:1997:AA2242
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-08-1997
- Zaaknummer
32 541
- LJN
AA2242
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA2242, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑08‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingblad 1997/675 met annotatie van J.P. Kruimel
BNB 1997/348 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
WFR 1997/1278
Uitspraak 29‑08‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de vereniging X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 juli 1996 betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Rotterdam.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 wegens het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, een aanslag in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 1.018.000,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Directeur) is gehandhaafd.
2. Tot verwijzing leidend geding Belanghebbende is van de uitspraak van de Directeur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's- Gravenhage. De uitspraak van dit Hof van 23 februari 1994 is op het beroep van de Directeur bij arrest van de Hoge Raad van 6 december 1995, nummer 30219, BNB 1996/57, vernietigd met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
3. Geding na verwijzing Het Gerechtshof te Amsterdam - verder: het Hof - heeft de uitspraak van de Directeur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 941.670,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
4. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daar van deel uit. De Directeur heeft een vertoogschrift ingediend.
5. Beoordeling van de middelen 5.1. Middel I houdt in dat de gecorrigeerde vervangingswaarde van het sportcomplex op nihil moet worden gesteld omdat zulks zou voortvloeien uit het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 1996, nr. 30314, BNB 1996/250, inzake de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het middel bestrijdt in de eerste plaats 's Hofs oordeel dat het onderhavige sportcomplex niet op één lijn is te stellen met een onvervangbaar cultuurgoed als de Nieuwe Kerk met het betoog dat het Hof bij deze vergelijking ten onrechte betekenis heeft gehecht aan de onvervangbaarheid van de Nieuwe Kerk. Dit betoog faalt omdat het Hof door te spreken over onvervangbaarheid niet een aspect in aanmerking heeft genomen dat buiten beschouwing had moeten blijven maar juist kernachtig tot uitdrukking heeft gebracht dat het voor de waardebepaling van een zaak als de Nieuwe Kerk essentieel is dat het gaat om een gebouw dat voor de eigenaar geen ander nut heeft dan dat het
blijft voortbestaan als monumentaal gebouw. 5.2. Het middel betoogt voorts dat wegens het, door de overheid erkende, maatschappelijke belang van sportbeoefening, instandhouding van sportterreinen noodzakelijk is, en dat daarom moet worden aangenomen dat het onderhavige sportcomplex voor de eigenaar geen ander nut heeft dan het niet in een geldswaarde uit te drukken nut dat het blijft voortbestaan. Ook dit betoog snijdt geen hout. Het ziet eraan voorbij dat het maatschappelijke belang van sportbeoefening juist meebrengt dat het sportcomplex wel degelijk nut oplevert dat daarmee is beoogd, te weten het voorzien in de maatschappelijke behoefte aan sportterreinen. 5.3. Ook middel II kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechts vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleer en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.