HR, 24-02-2006, nr. 40 011
ECLI:NL:HR:2006:AV2336
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-02-2006
- Zaaknummer
40 011
- LJN
AV2336
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AV2336, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑02‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0461
- Vindplaatsen
BNB 2006/208 met annotatie van R.F.C. SPEK
V-N 2006/13.15 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/317 met annotatie van Drs. N.M. Ligthart
Uitspraak 24‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Artikel 42b, lid 5, Wet IB 1964. Postfinanciering van uitgaven voor verwerving eigen woning.
Nr. 40.011
24 februari 2006
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 juli 2003, nr. 01/00894, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.850, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.200 (€ 6443,67). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van een BV, heeft in 1991 een perceel grond gekocht, waarop in de loop van 1992 en 1993 zijn eigen woning is gebouwd. In de jaren 1991 tot en met 1994 heeft belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.250.000 uitgaven gedaan voor de aankoop van de grond en de bouw van de woning. Deze uitgaven heeft belanghebbende in eerste instantie bekostigd uit diverse privé-middelen en uit opnamen in rekening-courant met zijn BV. Per 1 januari 1994 heeft belanghebbende bij zijn BV een lening afgesloten ten bedrage van ƒ 850.000 tegen een rente van 8 percent per jaar met als zekerheid een negatieve hypotheekverklaring met hypotheekbelofte ter zake van zijn eigen woning.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de in 1994 afgesloten geldlening van ƒ 850.000 kan worden aangemerkt als een schuld welke is aangegaan voor de verwerving van de eigen woning van belanghebbende, zodat de rente daarover als aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 42a, lid 1, in verbinding met artikel 35, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kan worden aangemerkt. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daartegen keert zich het middel.
3.3. De enkele omstandigheid dat een belastingplichtige uitgaven voor de verwerving van een eigen woning aanvankelijk financiert uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verwerving niet van meet af aan is gefinancierd met geleend geld, behoeft niet in de weg te staan aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor de verwerving van die woning. Zodanige kwalificatie is in ieder geval gerechtvaardigd indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verwerving van die woning het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk.
3.4. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld (onderdeel 4.2 van zijn uitspraak) dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de bouwkosten en de kosten van de aanschaf van de grond heeft voorgefinancierd uit andere middelen met de vooropgezette bedoeling de definitieve financiering van de kosten te formaliseren zodra de totale kosten duidelijk zouden worden. Gelet op de weergave van belanghebbendes verklaring in onderdeel 3.2 van de uitspraak heeft het Hof hierbij kennelijk het oog op financiering door middel van een geldlening.
Vervolgens heeft het Hof - in cassatie evenmin bestreden - geoordeeld (onderdeel 4.5 van zijn uitspraak) dat de onderhavige geldlening is aangegaan met als doel financiering van de kosten van de bouw van de woning en de aanschafkosten van de grond.
Uitgaande van dit een en ander heeft het Hof, gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene, terecht de lening gekwalificeerd als aangegaan voor de verwerving van de eigen woning. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.