Hof 's-Hertogenbosch, 01-07-2003, nr. 01/00894
ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0461
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-07-2003
- Zaaknummer
01/00894
- LJN
AI0461
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0461, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑07‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AV2336
- Vindplaatsen
NTFR 2003/1282
Uitspraak 01‑07‑2003
Inhoudsindicatie
Nu belanghebbende door de Inspecteur onvoldoende weersproken heeft gesteld, dat hij de Lening III is aangegaan met als doel financiering van de kosten van de bouw van de woning en de aanschafkosten van de grond, en naar tussen partijen niet in geschil is er tot het bedrag van de Lening III ook daadwerkelijk dergelijke uitgaven zijn gedaan, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een schuld aangegaan ter verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 42a, Wet IB.
Partij(en)
BELASTINGKAMER
Nr. 01/00894
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer drs. X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 88.850, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van fl. 60,= ( = € 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 22 mei 2003 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord
- -
belanghebbende;
- -
de Inspecteur.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard, in afwijking van zijn pleitnota, dat het voor hem voldoende is, als de pleitnota tot de stukken van het geding wordt gerekend, maar dat geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling behoeft te worden opgemaakt. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Ter zitting is belanghebbende door het Hof in de gelegenheid gesteld om per omgaande onder hem berustende stukken in te zenden.
Tevens is afgesproken, dat het Hof aan de Inspecteur een afschrift van die stukken, die overigens naar de Inspecteur nadrukkelijk ter zitting heeft verklaard reeds in zijn dossier lagen, zal doorzenden.
Belanghebbende heeft van de aan hem verleende, in de vorige alinea vermelde, gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 22 mei 2003 met drie bijlagen, ingekomen ter griffie de dag daaropvolgend.
Bij brief van 30 mei 2003 heeft de Griffier de brief van belanghebbende met de drie bijlagen doorgezonden aan de Inspecteur. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op 23 juli 1942, gehuwd, is in 1997 directeur enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. (hierna: de B.V.).
2.2.
In 1991 heeft belanghebbende van de gemeente Y een perceel grond gekocht, waarop in de loop van 1992 en 1993 zijn woning aan de adres B te Y is gebouwd (hierna: de woning). De laatste betaling aan de aannemer ter zake van de bouw van de woning heeft in de loop van 1994 plaats gehad. De totale kosten van de grond en van de bouw van de woning bedroegen in totaal fl. 1.250.000,=. De woning is voor belanghebbende de eigen woning in de zin van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB).
2.3.
Belanghebbende bekostigde de aankoop van de grond en de bouw van de woning in de jaren 1991 - 1994 in eerste instantie uit diverse privé middelen, alsmede voor een bedrag van fl. 465.101,= uit opnamen in rekening-courant met de B.V. Er is geen schriftelijke rekening-courant overeenkomst opgemaakt tussen belanghebbende en de B.V. De standen van de rekening-courant met de B.V. waren in de jaren 1992 - 1994 als volgt:
Per 1 januari 1992 vordering op de B.V. fl. 136.711,=
Per 1 januari 1993 vordering op de B.V. fl. 1.321.384,=
Per 1 januari 1994 vordering op de B.V. fl. 378.210,=
2.4.
In 1994 kocht belanghebbende onroerende zaken in C(Frankrijk) en in D, welke aankoop in eerste instantie betaald is uit opnamen in rekening-courant met de B.V.
2.5.
Op het moment, dat duidelijk werd, wat de totale kosten van de bouw van de woning zullen zijn, heeft belanghebbende zich georiënteerd op de finale financieringsmogelijkheden van de woning. In de loop van 1993 heeft belanghebbende bank E te Y (hierna: de bank) benaderd voor een krediethypotheek ten behoeve van de financiering van de woning, hetgeen geresulteerd heeft in het uitbrengen van een offerte door de bank de dato
- 19.
maart 1993 voor een krediethypotheek, eerste in rang tot een bedrag van fl. 1.000.000,= in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten op de woning tegen een rente van 8% per jaar, maandelijks achteraf te voldoen, 10 jaar vast. De offerte behoort in kopie tot de stukken van het geding.
2.6.
Belanghebbende heeft uiteindelijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de krediethypotheek geoffreerd door de bank zoals beschreven onder 2.5, doch heeft per 1 januari 1994 een leningovereenkomst gesloten met de B.V. ter financiering van de woning. Tegelijkertijd heeft hij een tweetal leningovereenkomsten ter financiering van de onroerende zaken in C en in D met de B.V. gesloten.
2.7.
Ter zake van de woning heeft belanghebbende met de B.V. een lening afgesloten met ingang van 1 januari 1994 voor een bedrag van fl. 850.000,= tegen een rente van 8% per jaar, te betalen per kwartaal achteraf, met als zekerheid een negatieve hypotheekverklaring met hypotheekbelofte, inhoudende, kort samengevat, dat belanghebbende de woning zonder toestemming van de B.V. niet zal vervreemden, noch belasten met hypotheek ten behoeve van derden en dat belanghebbende op eerste verzoek van de B.V. ten behoeve van de B.V. een hypotheek op de woning zal vestigen. Op de balans per 31 december 1994 van de B.V., welke balans tot de stukken van het geding behoort, is deze lening vermeld onder activa als "Lening u/g aandeelh. III" met nummer 0003034 (hierna: Lening III). De leningovereenkomst ter zake van de Lening III behoort in kopie tot de stukken van het geding.
2.8.
Ter zake van het pand in C heeft belanghebbende met de B.V. een lening gesloten voor fl. 275.000,=, op de balans per 31 december 1994 van de B.V. vermeld als "Lening u/g aandeelh. II" onder nummer 0003033. Terzake van het pand D bedraagt de lening fl. 125.000,= en is op de meergenoemde balans aangeduid als "Lening u/g aandeelh. I" met nummer 0003032.
2.9.
De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de rente op de leningen ter zake van de panden in C en D geaccepteerd als bronrente. Met betrekking tot de rente betaald aan de B.V terzake van de Lening III ad fl. 68.000,=, zijnde 8% van
fl. 850.000,=, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld, dat geen sprake is van rente eigen woning, doch van zogenaamde persoonlijke verplichtingen rente. Omdat belanghebbende al het maximaal in 1997 in aftrek te brengen bedrag van persoonlijke verplichtingen rente in zijn aangifte had opgevoerd, heeft de Inspecteur het volledige bedrag van fl. 68.000,= gecorrigeerd. Als gevolg van deze correctie werd ook de buitengewone lasten aftrek ad fl. 5.970,= en giftenaftrek ad fl. 680,= gecorrigeerd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:
- 1.
Is ter zake van de Lening III sprake van een schuld aangegaan ter financiering van de eigen woning, zodat de rente hiervan als aftrekbare kosten eigen woning kan worden aangemerkt?
- 2.
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan belanghebbende zich met vrucht beroepen op de toezegging van de Staatssecretaris van Financiën gedaan tijdens de parlementaire geschiedenis bij de Wet herziening aanmerkelijk belangregime, consumptieve rente en vermogensbelasting (VN 14 juni 1998, pag. 2180)?
- 3.
Indien ook de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is er sprake van vertrouwen opgewekt door de Inspecteur in de jaren voorafgaand aan 1997, doordat de Inspecteur in die jaren de aftrek van de in geschil zijnde rente wel als rente eigen woning heeft geaccepteerd?
De correcties van buitengewone lasten en giftenaftrek zijn op zich niet in geschil, doch vloeien voort uit de correctie van de rente inzake de Lening III.
Belanghebbende is van oordeel dat de in geschil zijnde vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Ik wist niets van een historisch beginsel. Daarom zou ik nu een aftrekpost kwijtraken, die niet gering is en ook nog vele jaren steeds terugkomt. Ik heb de lening met een hypotheekverklaring gekozen om kosten te voorkomen. Vaststaat, dat ik met het geld het huis heb betaald en niet een boot. De totale bouwkosten inclusief de kosten van de aanschaf van de grond bedroegen fl. 1.250.000,=. Ik heb eerst een hypotheek elders gevraagd, maar heb uiteindelijk besloten om praktische redenen op eigen kracht via de B.V. te financieren. Er is een rekening-courant verhouding met de B.V., die op de passiva zijde van de balans van de B.V. staat vermeld, en aan de andere kant de leningen I, II en III, waarvoor aparte leningovereenkomsten werden opgemaakt en die ook apart op de balans staan vermeld op de activa zijde.
Ik heb eerst de afronding van de bouw afgewacht, totdat ik precies wist, wat het huis zal gaan kosten. Het was wel zo praktisch. Zolang heb ik de gelden voorgeschoten uit privé middelen en via de rekening-courant met de B.V. Toen in 1994 alle rekeningen waren betaald, werd duidelijk, hoeveel ik exact nodig had om te financieren en toen heb ik de lening geformaliseerd. Eerder had het geen zin om de lening af te sluiten, omdat ik de uiteindelijke geldbehoefte vooraf niet kende.
De Inspecteur
Er dient een strikte historische band te bestaan tussen de leningen en de bron. Er is onvoldoende causaal verband tussen de lening en de verwerving eigen woning.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar het belastbare inkomen van fl. 14.200,=.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt, dat hij tijdens de bouw van de woning de kosten voorlopig gefinancierd heeft uit privé middelen en via rekening-courant met de B.V., met de vooropgezette bedoeling om zodra de totale kosten duidelijk zouden worden, de financiering van die kosten te formaliseren. Pas na de voltooiing van de bouw van de woning kon hij zijn financiële situatie overzien en kon hij de definitieve financiering van de bouwkosten formaliseren.
4.2.
Op belanghebbende rust de plicht aannemelijk te maken, dat de Lening III verband houdt met de bouw van de woning en de aanschaf van de grond. Het bedrag dient daar ook voor te zijn aangewend. Op grond van hetgeen belanghebbende in de stukken en ter zitting heeft verklaard, acht het Hof aannemelijk, dat hij de bouwkosten en de kosten van de aanschaf van de grond heeft voorgefinancierd uit andere middelen met de vooropgezette bedoeling de definitieve financiering van de kosten te formaliseren, zodra de totale kosten duidelijk zouden worden. De omstandigheid, dat de bouwkosten vooraf doorgaans niet exact kunnen worden geraamd, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof kunnen doen besluiten niet reeds op het tijdstip, waarop de uitgaven zich voordeden, een leningovereenkomst met de B.V. dan wel met een derde te sluiten.
4.3.
Vaststaat, dat de bouw van de woning inclusief de aanschaf van de grond fl. 1.250.000,= heeft gekost, terwijl de Lening III aangegaan is voor een hoofdsom van fl. 850.000,=. Voor het bedrag van de uiteindelijke Lening III zijn ook daadwerkelijk uitgaven gedaan ter verwerving van de woning. Niet gebleken is, dat belanghebbende de gelden voor andere uitgaven dan de aanschaf van de grond respectievelijk de bouwkosten van de woning heeft aangewend. Het voert te ver te eisen dat belanghebbende reeds tijdens de bouw de lening aangaat, terwijl hij kennelijk op dat moment eerst wilde afwachten, hoeveel de totale bouwkosten zullen bedragen.
4.4.
Anders dan de Inspecteur voorstaat is er geen onmiddellijke samenhang vereist tussen de betalingen van rekeningen van onder andere de aannemer enerzijds en de opnamen vanuit de B.V. anderzijds.
4.5.
Nu belanghebbende door de Inspecteur onvoldoende weersproken heeft gesteld, dat hij de Lening III is aangegaan met als doel financiering van de kosten van de bouw van de woning en de aanschafkosten van de grond, en naar tussen partijen niet in geschil is er tot het bedrag van de Lening III ook daadwerkelijk dergelijke uitgaven zijn gedaan, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een schuld aangegaan ter verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 42a, Wet IB.
4.6.
Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende. De overige in geschil zijnde vragen behoeven geen behandeling meer. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag dient te worden verminderd tot een naar het belastbare inkomen van fl. 14.200,=.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de toekenning van de proceskostenvergoeding overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten vast op 2,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 805,=, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf ad € 13,=, is in totaal € 818,=.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 14.200,= (€ 6.443,67);
gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl. 60,=);
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 818,= en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 juli 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
- 2.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
- 3.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.