HR, 23-06-2006, nr. 42 544
ECLI:NL:HR:2006:AX9140
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-06-2006
- Zaaknummer
42 544
- LJN
AX9140
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AX9140, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑06‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0354
- Wetingang
art. 12 Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
- Vindplaatsen
BNB 2006/295 met annotatie van P. KAVELAARS
Belastingadvies 2006/16.8
V-N 2006/37.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/973 met annotatie van drs. P.A. Visser
Uitspraak 23‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Ontslagvergoeding, doorbelasting, belastingverdrag.
Nr. 42.544
23 juni 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2005, nr. P04/04565, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.362.091, waarvan een bedrag van ƒ 1.095.389 belast naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en met toepassing van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van ƒ 93.213. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De uitspraak van dit hof van 29 april 2003 is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 19 november 2004, nr. 39695, BNB 2005/57, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van de klachten
4.1. Na verwijzing was - voorzover in cassatie van belang - nog in geschil of de door belanghebbende ontvangen ontslagvergoeding ten laste is gekomen van een werkgever die inwoner is van Rusland of van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in die staat heeft (hierna: de buitenlandse werkgever). Het Hof heeft geoordeeld dat dit niet het geval is.
4.2. Voorzover de klachten zich keren tegen het oordeel van het Hof dat van een ten laste komen in vorenbedoelde zin slechts sprake is indien de vergoeding feitelijk ten laste is gekomen van de buitenlandse werkgever alsmede tegen het oordeel dat het doorbelasten van de ontslagvergoeding via algemene verdeelsleutels aan de verschillende buitenlandse groepsmaatschappijen niet kan worden aangemerkt als zulk een ten laste komen, falen zij aangezien deze oordelen juist zijn.
4.3. Ook voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, C.B. Bavinck, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.