HR, 30-10-2009, nr. 43894
ECLI:NL:HR:2009:BK1521
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-10-2009
- Zaaknummer
43894
- LJN
BK1521
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK1521, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑10‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7858, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2010/48 met annotatie van R.F.C. SPEK
V-N 2009/53.5 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/2406 met annotatie van Mr. P.J. van Amersfoort
Uitspraak 30‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 27e, letter a, AWR; onjuiste feitenvaststelling; toch geen cassatie nu toch al moet worden aangenomen dat de vereiste aangifte inkomstenbelasting niet is gedaan, gelet op de omvang van de verschuldigde belasting over overige niet-aangegeven inkomsten.
Nr. 43 894
30 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 januari 2007, nr. P03/03605, betreffende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over het jaar 1996 een navorderingsaanslag en voor de jaren 1997, 1998 en 1999 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar is de navorderingsaanslag over het jaar 1996 bij uitspraak van de Inspecteur verminderd en zijn de aanslagen voor de jaren 1997 en 1998 bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur alsmede tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen de aanslag voor het jaar 1999 gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard met betrekking tot de uitspraak voor het jaar 1996, het beroep gegrond verklaard met betrekking tot de jaren 1997, 1998 en 1999, de uitspraken met betrekking tot de jaren 1997 en 1998 vernietigd en de aanslagen voor de jaren 1997, 1998 en 1999 verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbende door mr. M.J. Pelinck, advocaat te Amsterdam, de Staatssecretaris door mr. S.R. Markus, advocaat te 's-Gravenhage.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de toelichting van de Staatssecretaris gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat belanghebbende voor het jaar 1996 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, mede ten grondslag gelegd de vaststelling dat de gegevens die belanghebbende aan zijn toenmalige belastingadviseur heeft verstrekt geen informatie over het privégebruik van een auto bevatten. Het derde middel betoogt onder meer - terecht - dat deze vaststelling onbegrijpelijk is, aangezien uit de stukken van het geding blijkt dat hierover wel informatie is verstrekt. Tot cassatie kan dit echter niet leiden. De door het Hof - in cassatie onbestreden - vastgestelde hoogte van de overige niet-aangegeven inkomsten bedraagt ten minste f 56.050. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij deze inkomsten in zijn aangifte diende te vermelden. De (absolute en relatieve) hoogte van de daarover verschuldigde belasting brengt mee dat door dit gebrek de vereiste aangifte niet is gedaan.
3.2. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2009.