Hof 's-Hertogenbosch, 08-12-1999, nr. 96/3194
ECLI:NL:GHSHE:1999:AA6247
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-12-1999
- Zaaknummer
96/3194
- LJN
AA6247
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:1999:AA6247, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑12‑1999; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2000/29.5.1 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑12‑1999
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER
Nr. 96/03194
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1989.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 december 1999 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden de
volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ xx,--, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 3.550,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
De gronden voor de beslissing
1.1. Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet). Daarvan maakte met ingang van 1 januari 1989 onder meer deel uit A BV (hierna A).
1.2. A heeft in 1988 alle aandelen gekocht van B BV (hierna B). De koopprijs bedroeg ƒ xxx,--.
In 1989 heeft A alle aandelen gekocht van C BV (hierna C). De koopprijs bedroeg ƒ xxx,--.
1.3. Ter financiering van evenvermelde aankopen heeft A gelden geleend van D Limited (hierna D), een in Ierland gevestigde, tot het X-concern behorende, financieringsmaatschappij, onderworpen aan het regime voor zogenaamde International Financial Services Companies (hierna IFSC).
A en daarna belanghebbende verkregen aldus en in dat verband in 1988 en 1989 successievelijk schulden aan D ten belope van uiteindelijk in totaal ƒ xxx,--.
Ter zake van die schulden hebben A en nadien belanghebbende rente betaald aan D:
in 1988 betaalde A ƒ xx,--
in 1989 betaalde belanghebbende - xx,--
totale rente over 1988 en 1989 ƒ xx,--.
Belanghebbende heeft de rente over 1988 als een voorwaarts met haar winst over 1989 te compenseren voorvoegingsverlies en de rente over 1989 als een verlies van het onderhavige jaar aangemerkt. De rente over beide jaren ad ƒ xx,-- wordt hierna de renteaftrek genoemd.
1.4. De door A en door belanghebbende aan D betaalde rente is in Ierland, voorzover daar neergestreken, onderworpen aan een belasting naar een tarief van 10% en, voorzover elders neergestreken, naar een hoger tarief dan 10%.
Nederland onderwerpt blijkens het rapport van de werkgroep Fiscale Infrastructuur van 19 januari 1996 (onderdeel 8.3; gepubliceerd in VN 1996, blz. 1775 e.v.) alhier neergestreken rente onder het regime van artikel 15b van de Wet aan een effectieve belastingdruk van niet meer dan 10% (inclusief latenties).
1.5. De Inspecteur heeft aan belanghebbende de renteaftrek geweigerd en bij de bestreden uitspraak het belastbaar bedrag op ƒ xx,-- vastgesteld.
2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de renteaftrek terecht heeft geweigerd.
3.1. Zowel Nederland als Ierland hebben thans een gunstregime dat er toe strekt actieve financieringsmaatschappijen binnen hun grenzen een aantrekkelijk vestigingsklimaat te bieden.
In Ierland is dat gunstregime neergelegd in het regime voor zogenaamde IFSC’s. In Nederland is dat gunstregime in 1997 neergelegd in artikel 15b van de Wet.
3.2. Vaststaat dat de door A en door belanghebbende betaalde rente aan D in Ierland voorzover daar neergestreken is onderworpen aan een belasting naar een tarief van 10% en, voorzover elders neergestreken, naar een hoger tarief dan 10%.
Vaststaat ook dat Nederland blijkens het rapport van de werkgroep Fiscale Infrastructuur van 19 januari 1996 (onderdeel 8.3; gepubliceerd in VN 1996, blz. 1775 e.v.) alhier neergestreken rente onder het regime van artikel 15b van de Wet onderwerpt aan een effectieve belastingdruk van niet meer dan 10% (inclusief latenties).
3.3. Het in 3.2 overwogene laat naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat beide evenbedoelde gunstregimes leiden tot belastingen, over de in het betreffende land neergestreken netto rentebaten van financieringsmaatschappijen, die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn.
Om die reden kan naar het oordeel van het Hof moeilijk worden ontkend dat over die baten bij de ontvanger in Ierland een belasting wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven gemeten redelijk is.
3.4. Het verlenen van de renteaftrek aan belanghebbende leidt gezien het in 3.3 laatstoverwogene niet tot een resultaat dat strijdig is met doel en strekking van de wet. De motieven die hebben geleid tot het creëren van de renteaftrek kunnen dan in het midden blijven (Hoge Raad 20 september 1996, nr. 29737, BNB 1996/5*).
3.5. Het gelijk is op grond van al het vorenoverwogene aan de zijde van belanghebbende.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat het verzoek enkel de kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand betreft, stelt het Hof de proceskostenkosten vast op 2,5 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 2 ofwel ƒ 3.550,--.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 8 december 1999 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, A.J. van Soest en W.F.G. Wijnen, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 21 december 1999
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit
gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen
door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-
Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het
griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.