Rb. Haarlem, 20-06-2007, nr. AWB 06/4371
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7682, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
20-06-2007
- Zaaknummer
AWB 06/4371
- LJN
BA7682
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7682, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 20‑06‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2009:BF0389, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BF0389
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Doorschuiffaciliteit van artikel 3.63 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij overdracht van een gedeelte van een onderneming dienen de niet-overgedragen bestanddelen van het ondernemingsvermogen bij de overdrager op zichzelf een objectieve onderneming te vormen.
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4371
Uitspraakdatum: 20 juni 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan eiser is voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 455.010.
1.2. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak, gedagtekend 30 maart 2006, het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 395.010.
1.3. Eiser is van deze uitspraak bij brief van 29 maart 2006, ontvangen op 31 maart 2006, in beroep gekomen bij de rechtbank.
1.4. Verweerder heeft de stukken van het geding aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2007 te Haarlem alwaar eiser in persoon is verschenen tezamen met zijn gemachtigde, mr. A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B, tot bijstand vergezeld van C en D. Partijen hebben ieder voor zich een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan elkaar en aan de rechtbank.
2. Feiten
2.1. Onder de naam AA drijft eiser tot eind 2002 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Tot het ondernemingsvermogen van de onderneming behoort een pand gelegen aan P te Q, welk pand voor de uitoefening van de onderneming wordt gebruikt.
2.2. Als gevolg van arbeidsongeschiktheid kan eiser zijn bedrijf niet langer voortzetten en hij besluit de onderneming per 1 januari 2003 te verkopen aan zijn werknemer Y. In de daartoe opgestelde verkoopovereenkomst komen partijen overeen dat eiser aan Y verkoopt de handelsnaam, de aan de onderneming verbonden cliëntenportefeuille en de activa van de onderneming met uitzondering van het bedrijfspand. Partijen komen voorts overeen dat Y het personeel overneemt.
2.3. Y blijft de koopsom van € 230.000 aan eiser schuldig en heeft zich verbonden de hoofdsom en rente in maandelijkse termijnen over een periode van tien jaar te voldoen. Y beschikt niet over de financiële middelen om ook het bedrijfspand aan P aan te kopen. In de overeenkomst is om die reden opgenomen dat Y het bedrijfspand voor de uitoefening van de ondernemingsactiviteiten zal huren van eiser. Daarnaast verkrijgt Y een koopoptie op het bedrijfspand welke optie uitgeoefend kan worden gedurende de eerste zes maanden na betaling van de koopprijs van de onderneming.
2.4. Eiser heeft in verband met de overdracht van de onderneming geopteerd voor de geruisloze doorschuiving op de voet van artikel 3.63 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Voorafgaand aan de overdracht is het bedrijfspand overgebracht naar het privévermogen van eiser, waarbij over de boekwinst fiscaal is afgerekend.
2.5. Bij het vaststellen van de aanslag is verweerder op de navolgende wijze van de ingediende aangifte afgeweken:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning: € 167.101
Bij: goodwill 290.000
Bij: privégebruik auto 2.125
Bij: desinvesteringsbijtelling 6.173
Af: boekwaarde onderneming 10.389 +
Vastgesteld inkomen uit werk en woning € 455.010
2.6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de correctie verminderd met een vennootschapsbelastinglatentie van € 60.000 ter zake van de stakingswinst. Het inkomen uit werk en woning luidt na uitspraak op bezwaar:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning: € 455.010
Af: Vpb-latentie 60.000 +
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 395.010
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiser een beroep kan doen op de doorschuiffaciliteit van artikel 3.63 van de Wet IB 2001, zoals eiser verdedigt en verweerder betwist.
3.2. Eiser heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de tekst van artikel 3.63 van de Wet IB 2001 geen beperkingen stelt aan het onttrekken van vermogensbestanddelen aan het ondernemingsvermogen voorafgaand aan de overdracht. De visie van de Staatssecretaris van Financiën, dat onttrekking van vermogensbestanddelen in dit geval de toepassing van de geruisloze doorschuiving verhindert, acht eiser in strijd met de wettekst en ook overigens niet juist. Eiser ziet zijn standpunt dat het overbrengen van vermogensbestanddelen naar het privévermogen niet in de weg staat aan een geruisloze doorschuiving, bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2007 (LJN AY9928). Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag met het bedrag van de in aanmerking genomen stakingswinst ad € 219.611.
3.3. Verweerder stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat met het begrip ‘onderneming’ in artikel 3.63 van de Wet IB 2001 de gehele onderneming bedoeld wordt. Slechts de onttrekking van vermogensbestanddelen die door een wijziging van de bestemming geen functie binnen de onderneming meer vervullen verhinderen volgens verweerder niet de toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001. Het bedrijfspand vervult een wezenlijke functie binnen de onderneming en had daarom niet mogen worden onttrokken. Ingevolge het derde lid van artikel 3.63 van de Wet IB 2001 kan ook een gedeelte van een onderneming geruisloos worden doorgeschoven, maar op grond van de tekst van de wet ten tijde in geding dient het niet-overgedragen deel van de onderneming op zichzelf een onderneming te vormen. Daarvan is geen sprake in het voorliggende geval. Dubbele belastingheffing die de onderhavige correctie veroorzaakt zal ongedaan worden gemaakt door aan Y toe te staan af te schrijven op de door hem verworven activa op basis van de historische kostprijs. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 3.63, eerste lid, van de Wet IB 2001 luidde, ten tijde in geding en voor zover hier van belang:
“1. Indien de belastingplichtige een onderneming waaruit hij als ondernemer of als belastingplichtige als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, winst geniet, overdraagt in een geval als bedoeld in het vierde of vijfde lid, wordt voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van overdracht genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits zowel de belastingplichtige als degene die de onderneming voortzet dit bij de aangifte van de belastingplichtige verzoeken.
(...)
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder onderneming mede begrepen een gedeelte van de onderneming.”
4.2. De rechtbank neemt bij de beantwoording van de vraag in geschil tot uitgangspunt dat de overdracht van een gedeelte van een onderneming tot 1 januari 2005 slechts op de voet van artikel 3.63 Wet IB 2001 kon plaatsvinden, wanneer de niet-overgedragen bestanddelen van het ondernemingsvermogen bij de overdrager op zichzelf een objectieve onderneming vormen. Hetgeen eiser daar tegenover heeft aangevoerd leidt niet tot een ander standpunt.
4.3. Eiser heeft aan Y overgedragen de activa van zijn onderneming met uitzondering van het bedrijfspand, de handelsnaam en de cliëntenportefeuille. Dit geheel is - zo is tussen partijen ook niet in geschil - aan te merken als een gedeelte van de onderneming.
4.4. Na overdracht van de bedoelde activa, handelsnaam en cliëntenportefeuille resteerde bij eiser slechts het bedrijfspand dat op zich, zo is tussen partijen evenmin in geschil, niet is aan te merken als (een zelfstandig gedeelte van) een onderneming. De rechtbank heeft in de gedingstukken ook geen aanknopingspunten gevonden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
4.5. Nu bij eiser na overdracht van een gedeelte van zijn onderneming aan Y geen zelfstandige onderneming is achtergebleven maar een vermogensbestanddeel dat vervolgens is overgebracht naar privé, is niet voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 3.63 Wet IB 2001 zodat naar het oordeel van de rechtbank terecht de doorschuiffaciliteit is geweigerd. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. L.F. Roseval en mr. A.M. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.