Hof Arnhem, 20-11-2002, nr. 01/2499
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2932
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
20-11-2002
- Zaaknummer
01/2499
- LJN
AF2932
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2002:AF2932, Uitspraak, Hof Arnhem, 20‑11‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AR3995
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 01/2499 (afvalstoffenbelasting)
U i t s p r a a k
op het beroep van de besloten vennootschap Afvalverwerking Regio [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen/ Doelgroep Energiebedrijven [P] ( hierna : de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden de door haar gedane aangifte afvalstoffenbelasting.
1 Voldoening op aangifte, bezwaar, uitspraak bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Belanghebbende heeft op 27 februari 2001 een bedrag van ƒ 1.518.516 aan afvalstoffenbelasting op aangifte voldaan over de maand januari 2001. Zij heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak de verschuldigde belasting nader vastgesteld op een bedrag van ƒ 1.303.648.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 oktober 2002 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur].
1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is houder van een inrichting in de zin van artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm).
2.2. Door diverse aanbieders wordt afval aangeboden aan belanghebbende.
Deze verwerkt het aangeboden afval volgens het zogenaamde GAVI-proces (geïntegreerde afvalverwerkingsinstallatie). Het afval wordt gescheiden in een metaalfractie, een brandbare fractie, de zogenaamde RDF (Refuse Derived Fuel), en een slecht brandbare fractie, het met de term ONF (organische natte fractie) aangeduide deel. De metaalfractie wordt extern nuttig toegepast. De RDF wordt verbrand in de eigen verbrandingsinstallatie en de slecht brandbare -onder meer zand bevattende- ONF wordt op de eigen stortplaats gestort.
2.3. Nadat de metalen uit de afvalstoffen zijn verwijderd wordt het residu gezeefd. Op de zeef blijft de te verbranden RDF achter; het gezeefde restant (ONF) wordt in containers verzameld.
2.4. Na het scheiden en zeven is de volumieke massa van de in de container aanwezige ONF aanzienlijk minder dan 1100 kg per kubieke meter. Vóór het wegen wordt de ONF in de container met een verdichter aangetrild op een zodanige manier dat een volumieke massa wordt bereikt van meer dan 1100 kg per kubieke meter. Na het wegen wordt de ONF uit de containers verwijderd en gestort.
2.5. Belanghebbende heeft over de maand januari 2001 onder meer aangifte afvalstoffenbelasting gedaan van 1315,98 ton ONF tegen het hoge tarief van ƒ 144,21.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de ONF het hoge tarief (ƒ 144,21 per ton) moet betalen, hetgeen de Inspecteur voorstaat, dan wel dat daarvoor het lage tarief (ƒ 27,78 per ton) verschuldigd is, zoals wordt bepleit door belanghebbende.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben daaraan ter zitting toegevoegd dat het geschil alsnog beperkt kan worden tot de onder 3.1. bedoelde vraag. Belanghebbende heeft vervolgens opgemerkt dat de volumieke massa in de container vóór het aantrillen 800-900 kg/m³ bedraagt. Voor de periode na wegen - na verwijdering uit de container derhalve - is geen getal te geven omdat de ONF dan wordt verwerkt als tussenafdeklaag, zodat er dan geen volumieke massa meer is. Met aantrillen wordt eenzelfde resultaat bereikt als met persen.
Indien de ONF wordt gestort neemt het gewicht per kubieke meter in drie maanden toe tot waarden rond 1300 kilogram, omdat het volume mede door weersinvloeden krimpt.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de verschuldigd geworden belasting tot een bedrag van ƒ 1.150.429. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4.Beoordeling van het geschil
4.1. In zoverre de Inspecteur primair het standpunt inneemt dat, nu het belastbare feit is de afgifte ter definitieve verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting, de op dat moment aan belanghebbende afgegeven niet gescheiden afvalstoffen een volumieke massa van minder dan 1100 kg/m³ hebben, het lage tarief om die reden niet van toepassing is. Die opvatting kan niet worden gevolgd.
Het belastbare feit vindt plaats op het moment van afgifte van de afvalstoffen en op dat tijdstip wordt ook de afvalstoffenbelasting verschuldigd. Echter voor de toepassing van het juiste tarief in die gevallen waarin niet reeds bij afgifte bekend is welk tarief van toepassing is, zoals in het onderhavige geval, dient later, namelijk na scheiding, te worden bepaald welk deel onbelast blijft, welk deel tegen het hoge tarief moet worden belast en welk deel tegen het lage tarief mag worden afgerekend. De status van de afvalstoffen na scheiding is daarbij bepalend.
4.2. Indien wordt uitgegaan van de status van de afvalstoffen na de scheiding heeft het volgende te gelden. Het tarief voor de afvalstoffenbelasting bedraagt in januari 2001 ƒ 144,21 per 1000 kilogram indien de afvalstoffen worden gestort, nihil indien de afvalstoffen worden verbrand en ƒ 27,78 voor afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kg/m³.
4.3. In artikel 18, tweede lid, Wbm, gelezen in samenhang met de artikelen 5a tot en met 5e van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is bepaald dat het lage tarief slechts toepassing vindt indien in het onderhavige geval onder meer is voldaan aan de volgende voorwaarden:
-de afvalstoffen worden niet geperst aangeleverd (artikel 5b);
-ze worden aangevoerd in een container, waarvan de inhoud in kubieke meters bekend is (artikel 5c);
-voor de bepaling van het verschuldigde tarief over de aangevoerde afvalstoffen wordt te allen tijde de inhoud toegepast die is vermeld op een aan de linker- en rechterbuitenzijde van de container nagelvast aangebrachte plaat (artikel 5c en artikel 5e).
4.4. Partijen twisten slechts erover of de afvalstoffen al dan niet geperst zijn aangeleverd. In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 19 december 2000 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag (Stb. 2000, 606) is onder 2. bij Artikel I, onderdeel B (artikel 5b) het volgende vermeld:
"Het is niet de bedoeling dat de volumieke massa van afvalstoffen door bewuste ingrepen van menselijk handelen, zoals door middel van persen, verdichten of vermenging met zware metalen, wordt verhoogd tot boven de grens van 1100 welke is vermeld in artikel 18, tweede lid, Wet belastingen op milieugrondslag. Door dit artikel op te nemen wordt in ieder geval het persen of verdichten uitgesloten."
4.5. Belanghebbende heeft ter zitting als onderscheidend criterium tussen "persen" en "aantrillen" genoemd de omstandigheid dat bij aantrillen de intermoleculaire ruimte wordt benut, terwijl bij persen ook de moleculen zelf onder druk worden gezet. Hoewel het woord "verdichten" doorgaans alleen wordt gebruikt voor het dichter maken van dampen en gassen, heeft de Staatssecretaris bij het gebruik van deze term naar het oordeel van het Hof het aantrillen (mede) op het oog. Voorts acht het Hof door de Inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat door het aantrillen op de wijze zoals dit is aangegeven op de tot de gedingstukken behorende foto's de massa zodanig wordt aangedrukt dat dit als persen heeft te gelden. Die opvatting is in overeenstemming met de bedoeling die bij de wetgever heeft voorgezeten, namelijk om voor de bepaling van het toepasselijke tarief uit te gaan van de situatie zoals die tijdens het wegen is zonder dat een "bewuste ingreep van menselijk handelen" tot verhoging van de volumieke massa leidt of heeft geleid. Die opvatting leidt er bovendien toe dat aantrillen, hetgeen volgens belanghebbende ter zitting hetzelfde resultaat heeft als persen in een perscontainer, ook op gelijke wijze wordt behandeld.
4.6. De opvatting van belanghebbende dat alleen tijdens het wegen uitgevoerde menselijke handelingen die slechts leiden tot een tijdelijke vergroting van de volumieke massa toepasselijkheid van het lage tarief in de weg kunnen staan, berust - gelet op de uiteindelijk in artikel 5b van het Uitvoeringsbesluit gekozen bewoordingen - op een onjuiste rechtsopvatting.
4.7. Belanghebbende heeft zich nog erop beroepen dat artikel 5b van het Uitvoeringsbesluit spreekt van niet geperst aanleveren. Zij wijst erop dat de afvalstoffen niet geperst in de inrichting worden aangevoerd. Dit verweer kan belanghebbende evenmin baten. Een redelijke uitleg van de bepaling brengt met zich mee dat onder "aanleveren" in dit verband (tevens) wordt verstaan het ter weging aanbieden van het ONF binnen de inrichting.
4.8. De voor weging aangeboden, aangetrilde ONF is naar het oordeel van het Hof, gelet op één en ander, geperst aangeleverd. Dit betekent dat het lage tarief niet van toepassing is. Belanghebbende is mitsdien terecht uitgegaan van het hoge tarief bij de berekening van het verschuldigde bedrag voor de in januari 2001 gestorte ONF. De omstandigheid dat voor het aantrillen, behalve een belang in de tariefsfeer, verschillende zakelijke redenen bestaan brengt daarin geen verandering.
4.9. Belanghebbende heeft in de van haar afkomstige stukken en ter zitting, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat aan haar toezeggingen zijn gedaan of anderszins het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat het persen van afvalstoffen tot verschuldigdheid van het lage tarief leidt.
4.10. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur; de uitspraak moet worden gehandhaafd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof
-verklaart het beroep ongegrond;
-handhaaft de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan te Arnhem op 20 november 2002 door mr. Lamens, voorzitter, mr. Den Ouden en mr. De Vries, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Aalbersberg als griffier.
(L.A. Aalbersberg) (J. Lamens)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 november 2002
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.