De art. 59 t/m 65 van de SW 1956 zijn vervallen met ingang van 1 juni 1990. Tot die datum gold het volgende.
Art. 59 van de SW 1956. Deze bepaling stemt slechts in zoverre niet met art. 78, eerste lid (oud) overeen, dat de boetebepaling wegens te late betaling is vervallen. In afwijking van art. 59 geldt vanaf 1 januari 1984 een bijzondere vijfjarige betalingstermijn in bepaalde gevallen van verkrijging van ondernemingsvermogen.
Art. 60 en 61 van de SW 1956. Deze artikelen zijn grotendeels ontleend aan art. 15, derde lid (oud), 18 t/m 21 (oud), 34, derde lid (oud), 46, eerste lid (oud), 67, tweede lid (oud), 87, tweede lid (oud), 88 (oud) en 89 (oud). Art. 89, onder 1° (oud) past niet in het systeem van de Wet van 1956, waarbij verkrijgingen krachtens overeenkomst van levensverzekering of krachtens derdenbeding in de gewone aangifte van de nalatenschap worden opgenomen.
De in art. 61, eerste lid, geregelde hoofdelijke aansprakelijkheid is een logisch gevolg van de in art. 25 en 26 voorgeschreven samenvoeging van verkrijgingen.
De in art. 61, tweede lid, onder 2° en 3°, opgenomen aansprakelijkheid bestaat niet van rechtswege, doch alleen indien de bewuste personen niet of niet volledig hebben voldaan aan hen opgelegde verplichtingen.
Met ingang van 1 januari 1985 zijn vervallen het in art. 60, derde lid, bepaalde met betrekking tot de aansprakelijkheid van legatarissen en andere verkrijgers onder bijzondere titel en het in art. 61, tweede lid, 1°, bepaalde met betrekking tot aangevers die de gevraagde verklaringen onjuist of onvolledig hadden afgelegd.
Art. 62 van de SW 1956. Volgens art. 92 (oud) geschiedde de invordering van de rechten van successie, overgang en schenking op de wijze als voor het registratierecht was bepaald. Door art. 62 is gebruikgemaakt van de gelegenheid om een minder omslachtige wijze van invordering toepasselijk te verklaren. Sedert 1 april 1969 worden de kosten berekend volgens de Kostenwet invordering rijksbelastingen.
In de eerste plaats zal de termijn van twee jaar — gedurende welke het voorrecht blijft bestaan — bij voorwaardelijke en dergelijke verkrijgingen eerst ingaan op het ogenblik waarop de verkrijging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Voorts is in art. 63 bepaald, dat de termijn van twee jaar niet loopt gedurende de tijd, dat belanghebbende niet binnen het Rijk woont.
Het privilege is uitgebreid tot het recht van schenking, terwijl naast de rechten ook de boeten bevoorrecht zijn.
Art. 64 van de SW 1956. Ten aanzien van het conservatoire beslag — in de Wet van 1859 geregeld in art. 26 — zijn enige afwijkingen aangebracht welke een soepeler werkwijze mogelijk maken, zonder dat daarbij de positie van de belastingplichtigen principieel is gewijzigd. Het beslag is ook mogelijk voor verschuldigde boeten. Ook in art. 64 is het woord 'boete' vervallen. Zie art. 63.
Uitdrukkelijk is bepaald, dat het uitstel ook namens de Minister van Financiën kan worden verleend. Met ingang van 1 januari 1981 is in de wet uitdrukkelijk opgenomen de mogelijkheid om betaling in termijnen toe te staan, in het bijzonder bij verkrijging van incourante aandelen in een onderneming of vermogen in een onderneming. Blijkens de toelichting op het amendement-Van Dijk, waarop deze wijziging berust, wordt beoogd de problemen bij de vererving van incourante aandelen of van ondernemingen te verlichten.
Art. 90 (oud) is niet overgenomen; de daarin vervatte regeling werd naast art. 65, 68 en 70 overbodig geacht.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.3.10
Aant. 1.3.10 Hoofdstuk IX (art. 59–65)
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.3.10
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
De art. 59 t/m 65 van de SW 1956 zijn vervallen met ingang van 1 juni 1990. Tot die datum gold het volgende.
Art. 59 van de SW 1956. Deze bepaling stemt slechts in zoverre niet met art. 78, eerste lid (oud) overeen, dat de boetebepaling wegens te late betaling is vervallen. In afwijking van art. 59 geldt vanaf 1 januari 1984 een bijzondere vijfjarige betalingstermijn in bepaalde gevallen van verkrijging van ondernemingsvermogen.
Art. 60 en 61 van de SW 1956. Deze artikelen zijn grotendeels ontleend aan art. 15, derde lid (oud), 18 t/m 21 (oud), 34, derde lid (oud), 46, eerste lid (oud), 67, tweede lid (oud), 87, tweede lid (oud), 88 (oud) en 89 (oud). Art. 89, onder 1° (oud) past niet in het systeem van de Wet van 1956, waarbij verkrijgingen krachtens overeenkomst van levensverzekering of krachtens derdenbeding in de gewone aangifte van de nalatenschap worden opgenomen.
De in art. 61, eerste lid, geregelde hoofdelijke aansprakelijkheid is een logisch gevolg van de in art. 25 en 26 voorgeschreven samenvoeging van verkrijgingen.
De in art. 61, tweede lid, onder 2° en 3°, opgenomen aansprakelijkheid bestaat niet van rechtswege, doch alleen indien de bewuste personen niet of niet volledig hebben voldaan aan hen opgelegde verplichtingen.
Met ingang van 1 januari 1985 zijn vervallen het in art. 60, derde lid, bepaalde met betrekking tot de aansprakelijkheid van legatarissen en andere verkrijgers onder bijzondere titel en het in art. 61, tweede lid, 1°, bepaalde met betrekking tot aangevers die de gevraagde verklaringen onjuist of onvolledig hadden afgelegd.
Art. 62 van de SW 1956. Volgens art. 92 (oud) geschiedde de invordering van de rechten van successie, overgang en schenking op de wijze als voor het registratierecht was bepaald. Door art. 62 is gebruikgemaakt van de gelegenheid om een minder omslachtige wijze van invordering toepasselijk te verklaren. Sedert 1 april 1969 worden de kosten berekend volgens de Kostenwet invordering rijksbelastingen.
Art. 63 van de SW 1956. Het voorrecht van de Staat, geregeld in art. 25 (oud) heeft enige uitbreiding ondergaan.
In de eerste plaats zal de termijn van twee jaar — gedurende welke het voorrecht blijft bestaan — bij voorwaardelijke en dergelijke verkrijgingen eerst ingaan op het ogenblik waarop de verkrijging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Voorts is in art. 63 bepaald, dat de termijn van twee jaar niet loopt gedurende de tijd, dat belanghebbende niet binnen het Rijk woont.
Het privilege is uitgebreid tot het recht van schenking, terwijl naast de rechten ook de boeten bevoorrecht zijn.
Art. 64 van de SW 1956. Ten aanzien van het conservatoire beslag — in de Wet van 1859 geregeld in art. 26 — zijn enige afwijkingen aangebracht welke een soepeler werkwijze mogelijk maken, zonder dat daarbij de positie van de belastingplichtigen principieel is gewijzigd. Het beslag is ook mogelijk voor verschuldigde boeten. Ook in art. 64 is het woord 'boete' vervallen. Zie art. 63.
Art. 65 van de SW 1956. Dit artikel is ontleend aan art. 83 (oud). Voor de intrestberekening zie art. 70.
Uitdrukkelijk is bepaald, dat het uitstel ook namens de Minister van Financiën kan worden verleend. Met ingang van 1 januari 1981 is in de wet uitdrukkelijk opgenomen de mogelijkheid om betaling in termijnen toe te staan, in het bijzonder bij verkrijging van incourante aandelen in een onderneming of vermogen in een onderneming. Blijkens de toelichting op het amendement-Van Dijk, waarop deze wijziging berust, wordt beoogd de problemen bij de vererving van incourante aandelen of van ondernemingen te verlichten.
Art. 90 (oud) is niet overgenomen; de daarin vervatte regeling werd naast art. 65, 68 en 70 overbodig geacht.