CRvB, 06-02-1998, nr. 1993/82 AOW
ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7569
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
06-02-1998
- Zaaknummer
1993/82 AOW
- LJN
ZB7569
- Roepnaam
remigratie-uitkering
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Internationaal publiekrecht (V)
Staatsrecht (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7569, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 06‑02‑1998; (Hoger beroep)
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6453
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 1998/355 met annotatie van M.W.C. FETERIS
Uitspraak 06‑02‑1998
Inhoudsindicatie
In een geval als het onderhavige, waarin de rechtzoekende de Nederlandse taal in het geheel niet begrijpt en hij evenmin is voorzien van de bijstand van iemand die die taal wel beheerst, vloeit uit het in artikel 6 van het EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces voort dat voor de beoordeling van de tijdigheid van het hoger beroep niet moet worden uitgegaan van de verzenddatum van de aangevallen uitspraak, maar van de verzenddatum van de vertaling van die uitspraak
AOW 1993/82
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erfgenamen van A., overleden op 16 september 1995,
laatstelijk gewoond hebbende te B. (Turkije), eisers,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij voor beroep vatbare beslissing van 9 april 1992 heeft
gedaagde aan A. (hierna: A.) met ingang van 1 mei
1992 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet
(AOW) toegekend. Gedaagde heeft aan A. tevens een toeslag
ingevolge die wet toegekend.
De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft het door A.
tegen die beslissing ingestelde beroep bij uitspraak van 4
maart 1993 ongegrond verklaard.
A. is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Hij heeft
de Raad verschillende brieven (met bijlagen) toegezonden.
Het hoger beroep is door de president van de Raad bij
beschikking van 3 februari 1995 met toepassing van de
artikelen 94 en 148 van de Beroepswet (oud) niet-ontvankelijk
verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
De Raad heeft het door A. tegen deze beschikking gedane
verzet gegrond bevonden. De Raad heeft daartoe overwogen dat
in een geval als het onderhavige, waarin de rechtzoekende de
Nederlandse taal in het geheel niet begrijpt en hij evenmin is
voorzien van de bijstand van iemand die die taal wel beheerst,
uit het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
gegarandeerde recht op een eerlijk proces voortvloeit dat voor
de beoordeling van de tijdigheid van het hoger beroep niet
moet worden uitgegaan van de verzenddatum van de aangevallen
uitspraak, maar van de verzenddatum van de vertaling van die
uitspraak.
Bij schrijven van 15 november 1996 heeft gedaagde een korte
uiteenzetting over de zaak gegeven.
De behandeling van het beroep ter terechtzitting is met
schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) in werking getreden en de Beroepswet gewijzigd. De in
dit kader gegeven wettelijke regels van overgangsrecht brengen
echter mee dat op het onderhavige hoger beroep moet worden
beslist met toepassing van het procesrecht zoals dat luidde
vóór 1 januari 1994, behoudens wat betreft de mogelijkheid van
vergoeding van proceskosten als geregeld in artikel 8:75 van
de Awb.
A. genoot een remigratie-uitkering van f 930,- netto per
maand ingevolge de Experimentele Remigratieregeling 1985. Met
ingang van 1 mei 1992 heeft gedaagde aan A. een
ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de AOW toegekend
tot een totaalbedrag van f 759,42 per maand. In verband
hiermee is de remigratie-uitkering nader vastgesteld op
f 930,- - f 759,42 = f 170,58 netto per maand. De
AOW-uitkering werd via een andere bank uitbetaald dan de
remigratie-uitkering, maar in totaal bleef A. f 930,- netto
per maand ontvangen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde het
ouderdomspensioen van A. met juistheid heeft vastgesteld.
De rechtbank heeft voorts ten overvloede overwogen dat niet is
gebleken dat gedaagde de hoogte van de aan A. toegekende
toeslag ingevolge de AOW onjuist heeft vastgesteld.
Blijkens zijn beroepschrift betwist A. in hoger beroep niet
langer de juistheid van het bedrag van zijn uitkering. Hij
heeft slechts aangevoerd dat hij, mede in verband met hoge
ziektekosten, van een bedrag van f 930,- per maand niet kan
rondkomen.
De Raad merkt in dit verband op dat het feit dat een
verzekerde niet van zijn uitkering kan rondkomen geen grond
vormt om hem een hogere uitkering toe te kennen dan waarop hij
volgens de wettelijke regels aanspraak heeft.
Het door A. ingestelde hoger beroep treft derhalve geen
doel.
Er zijn geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75
van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr J. Janssen als voorzitter en mr H. Bolt
en mr J.W. Schuttel als leden, in tegenwoordigheid van
mr M.M. van Maurik als griffier en uitgesproken in het
openbaar op 6 februari 1998.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.M. van Maurik.
LK