Rb. Zwolle, 16-04-2002, nr. WAO 01/660
ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6453
- Instantie
Rechtbank Zwolle
- Datum
16-04-2002
- Zaaknummer
WAO 01/660
- LJN
AE6453
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6453, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 16‑04‑2002; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7569
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7569
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6872
Uitspraak 16‑04‑2002
Inhoudsindicatie
Overschrijding beroepstermijn in verband met niet beheersen van de Nederlandse taal is niet verschoonbaar, nu echtgenote van betrokkene in staat moet worden geacht een vertaling te verkrijgen. Bezwaren van eiser tegen besluit tot toekenning van een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25% niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Zo eiser in verband met psychische klachten niet in staat is geweest zijn zaken voldoende te behartigen, dan is de rechtbank van oordeel dat van eisers echtgenote verlangd mocht worden, dat zij eisers zaken zou waarnemen. Zij had daartoe niet meer hoeven doen dan zich te wenden tot een (rechts)hulpverlener. Dat lag binnen haar mogelijkheden, getuige het feit dat zij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, zij het te laat. Dat eisers echtgenote de Nederlandse taal niet beheerst kan niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het had op haar weg gelegen om actie te ondernemen ter vertaling van het besluit. Op verweerder rustte niet de plicht om eiser een vertaling van het besluit van 5 oktober 2000 toe te zenden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de betrokkene, die de Nederlandse taal niet beheerst, na ontvangst van een schrijven zelf binnen een redelijke termijn zorg te dragen voor vertaling van dat schrijven. Alsdan moet de betrokkene naar het oordeel van de rechtbank nog voldoende tijd overblijven om binnen de termijn bezwaar aan te tekenen. Ongegrond beroep. De Raad van bestuur van het UWV, verweerder. mr. H.C. Moorman
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: WAO 01/660
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: UWV GAK, kantoor Apeldoorn), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 3 mei 2001, nummer 233.016.23 1370.89.326, waarbij eisers bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2000 niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 5 oktober 2000 heeft verweerder eiser met ingang van 4 september 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Namens eiser is tegen dit besluit op 26 november 2000 bezwaar aangetekend.
Bij schrijven van 1 februari 2001 heeft verweerder eiser verzocht mede te delen of er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden waardoor hij niet eerder in de gelegenheid is geweest een bezwaarschrift in te dienen. Namens eiser is dit schrijven op 14 februari 2001 beantwoord. Op 27 april 2001 is namens eiser aan verweerder een verklaring van 26 april 2001 van RIAGG IJsselland gefaxt. Voorts is namens eiser overgelegd een schrijven van 2 november 2000 van eisers huisarts aan RIAGG IJsselland.
Op 27 april 2001 is rapport uitgebracht door G.P.J. de Kanter, bezwaarverzekerings-arts.
Bij besluit van 3 mei 2001 heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiser is tegen dit besluit op 11 juni 2001 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 juni 2001 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 26 maart 2002 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder is niet verschenen.
3. Motivering
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de vraag of verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2000 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2.
Standpunt eiser
Namens eiser is aangevoerd dat in casu sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden, dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar geacht dient te worden. Ten gevolge van ziekte is eiser niet in staat zelfs maar een voorlopig bezwaarschrift in te dienen. Eiser noch zijn echtgenote waren voorts in staat een derde te verzoeken zulks te doen. Eisers toestand was kritiek. Hij is niet in staat naar formulieren te kijken en indachtig zijn toestand, is communicatie niet mogelijk. Noch eiser, noch zijn echtgenote hebben onderkend dat er sprake was van een belangrijke beslissing en hebben geen actie ontplooid. Eisers echtgenote beheerst de Nederlandse taal nagenoeg niet. Ook eiser beheerst de Nederlandse taal niet.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een aantal gevallen geoordeeld dat een situatie waarin de rechtzoekende de Nederlandse taal niet begrijpt en hij evenmin is voorzien van bijstand, artikel 6 EVRM meebrengt dat voor de beoordeling van de tijdigheid van het bezwaar/beroep niet moet worden uitgegaan van de verzenddatum van de aangevallen uitspraak, maar van de verzenddatum van de vertaling van die uitspraak. In casu is in het geheel geen vertaling ontvangen.
3.3.
Standpunt verweerder
Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is. De bezwaartermijn is overschreden. In navolging van de bezwaarverzekeringsarts is verweerder van mening dat voor de termijnoverschrijding onvoldoende medisch excuus bestaat.
3.4.
Beoordeling van het beroep
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geschil in het midden worden gelaten of eiser in verband met zijn psychische klachten inderdaad niet in staat is geweest een bezwaarschrift in te dienen. Ook indien hiervan sprake is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar kan worden geacht. De rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen.
Zo eiser in verband met psychische klachten niet in staat is geweest zijn zaken voldoende te behartigen, dan is de rechtbank van oordeel dat van eisers echtgenote verlangd mocht worden, dat zij eisers zaken zou waarnemen. Zij had daartoe niet meer hoeven doen dan zich te wenden tot een (rechts)hulpverlener. Dat lag binnen haar mogelijkheden, getuige het feit dat zij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, zij het te laat. Dat eisers echtgenote de Nederlandse taal niet beheerst kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het had naar het oordeel van de rechtbank op haar weg gelegen om actie te ondernemen ter vertaling van het besluit. De rechtbank merkt hierbij op dat op verweerder niet de plicht rustte om eiser een vertaling van het besluit van 5 oktober 2000 toe te zenden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de betrokkene, die de Nederlandse taal niet beheerst, na ontvangst van een schrijven zelf binnen een redelijke termijn zorg te dragen voor vertaling van dat schrijven. Alsdan moet de betrokkene naar het oordeel van de rechtbank nog voldoende tijd overblijven om binnen de termijn bezwaar aan te tekenen.
Ten aanzien van de namens eiser aangehaalde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep merkt de rechtbank op, dat moet worden aangenomen dat de omstandig-heden met betrekking tot de termijnoverschrijding in die uitspraken niet overeen komt met de omstandigheden in de onderhavige beroepszaak.
Ten aanzien van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin deze heeft geoordeeld, dat een situatie waarin de rechtzoekende de Nederlandse taal niet begrijpt en hij evenmin is voorzien van bijstand, artikel 6 EVRM meebrengt dat voor de beoordeling van de tijdigheid van het bezwaar/beroep niet moet worden uitgegaan van de verzenddatum van de aangevallen uitspraak, maar van de verzenddatum van de vertaling van die uitspraak, merkt de rechtbank op dat moet worden aangenomen dat de betrokkene in die zaken tijdig actie heeft ondernomen om in het bezit te komen van een vertaling van het besluit, dan wel dat die betrokkenen een vertaling is toegezon-den omdat zij buiten Nederland wonen. De rechtbank acht de omstandigheden in die zaak dan ook niet te vergelijken met de onderhavige zaak, nu in de onderhavige zaak door eisers echtgenote blijkbaar niet tijdig actie is ondernomen ter verkrijging van een vertaling van het besluit, terwijl eiser en zijn echtgenote voorts in een omgeving wonen waarin het snel verkrijgen van een vertaling geen probleem moet worden geacht.
Uit deze uitspraak en uit andere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep leidt de rechtbank overigens af, dat enkel het niet beheersen van de Nederlandse taal niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
Ten aanzien van de uitspraak van 30 oktober 1996 van de Hoge Raad, gepubliceerd in JB 1996/248, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 maart 1997, gepubliceerd in AB 1997/198 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 1998, gepubliceerd in AB 1998/324, merkt de rechtbank op dat in die zaken niet blijkt van een partner of huisgenoot op wie de betrokkene kon terugvallen voor ondersteuning of zaakwaarneming.
Gelet op het vorenstaande, beantwoordt de rechtbank de in de aanhef van deze rubriek gestelde vraag bevestigend, zodat eisers beroep ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2002 in tegenwoordigheid van mw. W. Veldman als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op