Rb. Groningen, 12-06-2006, nr. AWB 05/1568
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6410
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
12-06-2006
- Zaaknummer
AWB 05/1568
- LJN
AY6410
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6410, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 12‑06‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑06‑2006
Inhoudsindicatie
De heffingsambtenaar heeft op goede gronden de vennootschap onder firma niet als genothebbende krachtens eigendom in de zin van artikel 1 Verordening onroerende-zaakbelastinge en van artikel 2 Verordening rioolrechten aangemerkt. Voorts is geen sprake van discriminatie als bedoeld in artikel 1 Grondwet en artikel 16 IVBPR door tenaamstelling op de oudste vennoot in jaren.
RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Zaaknummer: AWB 05/1568
Uitspraakdatum: 12 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) onroerende-zaakbelastingen eigenaren en rioolrechten opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 24 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 25 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2006 te Groningen.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. M. Riemersma.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De aanslag betreft de onroerende-zaakbelastingen eigenaren en rioolrechten terzake het pand gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. In dit bedrijfspand is de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam] gevestigd. Vennoten van deze vennootschap zijn eiser en [vennoot]. De vennoten zijn gezamenlijk eigenaar van het bedrijfspand.
Per 5 april 2004 heeft het Kadaster een wijziging doorgevoerd in die zin dat niet langer de vennootschap onder firma maar de beide vennoten als zakelijk gerechtigde van het object [adres] worden aangemerkt.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht op de naam van eiser is gesteld.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 220, onderdeel b, Gemeentewet bepaalt dat ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen kunnen worden geheven een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 220b, tweede lid, Gemeentewet bepaalt dat als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht degene wordt aangemerkt die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
In de Verordening onroerende-zaakbelasting gemeente Groningen wordt in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, bepaald dat terzake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een eigenarenbelasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. In artikel 1, derde lid, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a en b, Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn en ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Onder deze rechten worden mede rioolrechten begrepen.
In de Verordening rioolrechten gemeente Groningen wordt in artikel 2, eerste lid, bepaald dat onder de naam rioolrechten wordt geheven een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. In het tweede lid is bepaald dat met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Voor het geval ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, bepaalt artikel 253, eerste lid, Gemeentewet dat de belastingaanslag ten name van een van hen kan worden gesteld. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht kan verhalen op de overige belastingplichtigen naar evenredigheid van ieders belastingplicht.
Blijkens artikel 16 Wetboek van Koophandel is de vennootschap onder firma een bijzondere vorm van een maatschap. Artikel 1655 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een maatschap een overeenkomst is. De maatschap is niet opgenomen in de opsomming in artikel 2:3 BW van privaatrechtelijke rechtspersonen. De rechtbank overweegt voorts dat de Hoge Raad in het arrest van 9 april 1958, NJ 1958, 331, heeft uitgesproken dat een vennootschap onder firma rechtspersoonlijkheid mist. Tevens is van belang dat bij belastingheffing in het algemeen niet de maatschap daarin wordt betrokken maar de individuele maten worden belast voor ieders aandeel in de maatschap.
Uit bovenstaande volgt dat verweerder op goede gronden de vennootschap onder firma niet als genothebbende krachtens eigendom in de zin van artikel 1 Verordening onroerende-zaakbelasting en van artikel 2 Verordening rioolrechten heeft aangemerkt. Het is dan ook terecht dat de onderhavige aanslag niet op naam van de vennootschap onder firma is gesteld. Eiser heeft erop gewezen dat dit in voorgaande jaren wel is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank behoort dit voor verweerder echter geen grond te vormen om deze praktijk voort te zetten nu deze zich niet verdraagt met de toepasselijke bepalingen van de wet en van de Verordeningen.
In casu doet zich de situatie voor dat de vennoten gezamenlijk eigenaar zijn. Verweerder heeft gewezen op de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde 'beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie' welke in werking zijn getreden op 1 januari 2003. Voor gevallen als de onderhavige wordt onder I.2 de volgorde gegeven wat betreft het ten name stellen van de aanslag indien er binnen één categorie genothebbende personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in Groningen wonen of gevestigd zijn. Deze volgorde is:
- degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;
- degene die in de gemeente woont of is gevestigd;
- degene die ook als gebruiker wordt aangemerkt;
- een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;
- de oudste in leeftijd;
- degene die bij de afdeling Belastingen van de Dienst Informatie en Administratie als genothebbende of gebruiker bekend is;
- de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden.
Voorzover eiser ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat tenaamstelling op de oudste in jaren discriminatie op grond van leeftijd inhoudt is de rechtbank van oordeel dat geen sprake van discriminatie als bedoeld in artikel 1 Grondwet en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Redengevend hiervoor is in de eerste plaats, wederom, dat de aangewezen belastingplichtige de verhaalsmogelijkheid heeft van artikel 253, derde lid, Gemeentewet en in de tweede plaats dat het leeftijdscriterium pas aan de orde komt als vier andere criteria geen uitsluitsel geven. Weliswaar is het leeftijdscriterium in de onderhavige context willekeurig van aard, maar dat zou voor enig ander criterium ook gelden. Het aanwijzen van de oudste betrokkene dient dan ook een legitiem doel, te weten de juiste toepassing van wettelijke bepalingen. Het maken van onderscheid naar leeftijd is passend in die zin dat dit pas aan de orde komt als andere criteria geen uitkomst bieden en is voorts proportioneel aangezien diegene die als belastingplichtige wordt aangewezen geen schade lijdt. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, NJ 2005, 117 (LJN: AP0424).
Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake is van willekeur en kan niet worden geoordeeld dat bovengenoemde beleidsregels kennelijk onredelijk zijn.
In het onderhavige geval hebben de vennoten een gelijk aandeel in het genotsrecht, zijn zij beide woonachtig in de gemeente Groningen, worden zij beide al gebruiker aangemerkt en zijn zij beide natuurlijke personen. Het ten name stellen van de aanslag van eiser is overeenkomstig de beleidsregels nu hij ouder is dan de andere vennoot.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Als overweging ten overvloede merkt de rechtbank op dat een en ander niet wegneemt dat de rechtbank de praktische bezwaren van eiser tot een bepaalde hoogte kan voorstellen. Het verdient wellicht dan ook aanbeveling dat de gemeente onderzoekt of op (schriftelijk) verzoek van een belastingplichtige vennoot het aanslagbiljet (tevens ook) naar het zakelijk adres, in deze het adres van de vennootschap onder firma, kan worden verzonden.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.P. den Hollander, in tegenwoordigheid van mr. drs. H.A. Hulst, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.
AWB 05/1568 blad 4
uitspraak