HR, 01-09-2006, nr. 40 888
ECLI:NL:HR:2006:AY7206
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2006
- Zaaknummer
40 888
- LJN
AY7206
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AY7206, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑09‑2006; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2006/20.3
V-N 2006/45.5 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/1263 met annotatie van MR. J. VAN DE MERWE
Uitspraak 01‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 31, id 2, Wet IB 1964. Vlieger Koninklijke luchtmacht. Bindingspremie?
Nr. 40.888
1 september 2006
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 april 2004, nr. 02/04704, betreffende de hem voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 368.271, waarvan ƒ 113.274 belast naar een tarief van 45 percent, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde bestrijding ervan door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt, en het Hof ook anderszins niet aannemelijk acht, dat de Koninklijke luchtmacht (het Hof spreekt kennelijk abusievelijk over de Koninklijke landmacht) bij de bindingspremie een ander belang had dan het belang van voortzetting van de dienstbetrekking van belanghebbende bij de Koninklijke luchtmacht. In dit oordeel, dat als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden, ligt besloten dat de bindingspremie niet aan belanghebbende is verstrekt om te bereiken dat hij werkzaamheden - elders - niet zou gaan verrichten, maar om belanghebbende ertoe te bewegen werkzaamheden - bij de Koninklijke luchtmacht - wel te verrichten. Hieruit volgt dat de bindingspremie niet kan worden aangemerkt als te zijn genoten ter zake van het nalaten van werkzaamheden in de zin van artikel 31, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (HR 15 december 1999, nr. 34959, BNB 2000/45). Voorzover de middelen zich tegen voormeld oordeel richten, kunnen zij derhalve niet tot cassatie leiden.
3.2. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2006.