Rb. 's-Gravenhage, 07-07-2010, nr. AWB 09/4366
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3743
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
07-07-2010
- Zaaknummer
AWB 09/4366
- LJN
BN3743
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3743, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑07‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Tussen eiseres en adspirant-registerloodsen bestaat gelet op de leerovereenkomst een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De adspirant-registerloods is verplicht verzekerd voor de WW, de ZW en de WIA.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 09/4366 ZVW en AWB 09/4375 PHWN
Uitspraakdatum: 7 juli 2010
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1 Bij brief van 14 november 2006, aangeduid als "Beschikking verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen adspirant registerloodsen", heeft verweerder de brief van UWV Cadans van 19 november 2003 waarin eiseres was medegedeeld dat de bij haar werkzame adspirant registerloodsen gedurende de periode van de leerovereenkomst niet verplicht verzekerd waren voor de werknemersverzekeringen, herroepen. Bij voormelde brief van 14 november 2006 (hierna: beschikking PHWN) heeft verweerder eiseres voorts medegedeeld dat de adspirant-registerloodsen met ingang van 1 januari 2007 verplicht verzekerd zijn voor de volgende werknemersverzekeringen: de Werkloosheidswet (hierna: WW), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) en de Ziektewet (hierna: ZW).
1.2 Bij brief van 21 december 2006, aangeduid als "Beschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet"(hierna: beschikking ZVW), heeft verweerder eiseres medegedeeld dat eiseres op grond van paragraaf 5.2 van de Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) vanaf 1 januari 2007 het algemene tarief als inkomensafhankelijke bijdrage dient in te houden op het inkomen van adspirant-registerloodsen.
1.3 Bij uitspraak op bezwaar van 13 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking PHWN afgewezen met dien verstande dat verweerder nader heeft bepaald dat de premieplicht eerst aanvangt per 1 maart 2007. Bij uitspraak op bezwaar van dezelfde datum heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking ZVW afgewezen.
1.4 Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar bij brieven van 19 juni 2009, ontvangen bij de rechtbank op 22 juni 2009, beroep ingesteld. Bij brieven van 21 juli 2009 heeft eiseres de beide beroepen nader gemotiveerd.
1.5 Verweerder heeft in beide procedures de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6 Eiseres heeft vóór de zitting bij brief van 12 april 2010 een nader stuk ingediend betrekking hebbend op beide procedures. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2010 te 's-Gravenhage.
Eiseres is daar verschenen vertegenwoordigd door mr. [A], bijgestaan door
[B], [C] en [D]. Namens verweerder is verschenen [E], bijgestaan door [F].
1.8 De beroepen van eiseres zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in de ene procedure geldt - voor zover van belang - tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere procedure.
1.9 Verweerder heeft ter zitting kunnen reageren op het nadere stuk van eiseres en heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.
1.10 Gedurende een schorsing van de zitting heeft eiseres kennis kunnen nemen van de bij de pleitnota van verweerder gevoegde bijlage. De rechtbank heeft deze bijlage als nader stuk toegelaten tot de gedingstukken. Eiseres heeft ter zitting op de pleitnota en op het nadere stuk van verweerder kunnen reageren.
II OVERWEGINGEN
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres verzorgt de opleiding van adspirant-registerloodsen en de bijscholing voor registerloodsen die werkzaam zijn in de Nederlandse havens. In de statuten van eiseres staat - voor zover van belang - het volgende:
"(...)
Artikel 2
De stichting heeft ten doel het opleiden tot registerloods, ter uitvoering van het bepaalde in artikel 9, lid 1, letter a, sub 1 en sub 3 en artikel 13, lid 1, letter a, sub 2, van de (Ontwerp) Loodsenwet (Wetsontwerp 20.290), alsmede het bevorderen van de deskundigheid van registerloodsen en de administratieve uitvoering van leerovereenkomsten, als bedoeld in artikel 19 van de (Ontwerp) Loodsenwet, zomede al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
(...)"
2.2 De adspirant-registerloods volgt gedurende een periode van 11 tot 13 maanden de opleiding tot registerloods. Om tot de opleiding te worden toegelaten dient de adspirant-registerloods ten minste te beschikken over een geldig vaarbevoegdheidsbewijs ingevolge artikel 20 of 22 van de Zeevaartbemanningswet. De opleiding tot registerloods bestaat uit een landelijke en een regionale theorie- en praktijkopleiding. De praktijkopleiding bestaat onder andere uit het maken van vergezelreizen waarbij de adspirant-registerloods een bevoegde registerloods vergezelt.
2.3 De adspirant-registerloods gaat een leerovereenkomst aan met de regionale loodsencorporatie en met eiseres als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, van de Loodsenwet waarvan de inhoud is gebaseerd op de Verordening inzake vaststelling van de leerovereenkomst van 18 augustus 1988. De rechtbank neemt tot uitgangspunt de versie van de leerovereenkomst met de tekst zoals deze is vastgesteld in de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie op 13 mei 1997 (hierna: de leerovereenkomst), die behoort tot de stukken van het geding.
2.4 Op grond van de leerovereenkomst ontvangt de adspirant-registerloods van eiseres een maandelijkse vergoeding en in mei een vakantietoeslag van 8%. Daarnaast heeft de adspirant-registerloods 24 betaalde vakantiedagen per jaar, heeft hij recht op een vergoeding voor reis-en verblijfkosten en bevat de leerovereenkomst een pensioenregeling, bestaande uit een invaliditeitspensioen met daarop aansluitend een ouderdomspensioen en een weduwen- en wezenpensioen. De leerovereenkomst vermeldt verder - voor zover van belang - het volgende:
"(...)
Artikel 2 Verplichtingen aspirant-registerloods
1. De aspirant-registerloods is verplicht gedurende de periode dat de leerovereenkomst van kracht is de landelijke (beroeps) opleiding tot registerloods (...) alsmede de lokale opleiding en stage (...), te volgen, volgens de aanwijzingen van de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie respectievelijk het bestuur van de Regionale loodsencorporatie.
2. De aspirant-registerloods is verplicht tijdens de periode dat de leerovereenkomst van kracht is de toetsen en (deel)examens die tijdens de opleiding tot registerloods plaatsvinden, volgens het daarvoor vastgestelde programma af te leggen en zich ertoe in te spannen deze met goed gevolg af te ronden.
3. De aspirant-registerloods die de in het tweede lid bedoelde examens met goed gevolg heeft afgelegd, is verplicht onverwijld een aanvrage tot inschrijving in het loodsenregister te doen overeenkomstig de bepalingen gesteld bij of krachtens de Loodsenwet en gedurende tenminste 36 maanden als registerloods ingeschreven te blijven.
4. Degene die nalaat te voldoen aan zijn verplichtingen uit het derde lid is op vordering van [X] gehouden tot terugbetaling van de totale kosten van de opleiding tot registerloods (zijnde f. 220.000) en de aan hem op grond van deze overeenkomst betaalde vergoedingen, waarbij het terug te betalen bedrag evenredig is aan de mate waarin deze verplichtingen niet zijn nagekomen.
5. De aspirant-registerloods is verplicht tijdens zijn opleiding de door de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie bepaalde uniforme kleding te dragen.
(...)
Artikel 6 Duur en einde
(...)
3. Deze leerovereenkomst eindigt vóór de afloop van de in het eerste lid genoemde termijn, met ingang van de datum waarop naar het oordeel van het bestuur van de Regionale loodsencorporatie komt vast te staan dat de aspirant-registerloods op grond van de bepalingen van het Besluit aspirant-registerloodsen niet langer aan zijn in artikel 2 genoemde verplichtingen voldoet, of te kennen geeft hieraan niet meer te zullen voldoen.
4. Indien deze leerovereenkomst eindigt ingevolge het bepaalde in het derde lid (...) is de aspirant-registerloods op vordering van [X] gehouden tot terugbetaling van alle op grond van deze overeenkomst aan hem betaalde vergoedingen.
5. Deze leerovereenkomst eindigt vóór de afloop van de in het eerste lid genoemde termijn, één maand na de datum waarop de Regionale loodsencorporatie aan de aspirant-registerloods te kennen heeft gegeven de leerovereenkomst niet langer te kunnen voortzetten wegens de wijze waarop de aspirant-registerloods uitvoering geeft aan zijn verplichtingen op grond van deze overeenkomst of wegens diens gedrag danwel beoordelingsresultaten gedurende de opleiding, een en ander op zo'n wijze dat naar het oordeel van het bestuur van de Regionale loodsencorporatie mag worden aangenomen dat betrokkene de kwaliteit of eigenschappen mist om een goed registerloods te worden, danwel met onmiddellijke ingang indien daartoe om dezelfde redenen aanleiding bestaat.
6. Indien deze leerovereenkomst eindigt ingevolge het bepaalde in het vijfde lid, is de aspirant-registerloods op vordering van [X] gehouden tot terugbetaling van de op grond van deze overeenkomst betaalde vergoedingen, alsmede maximaal 50% van de totale kosten van de opleiding tot registerloods, waarbij het terug te betalen bedrag evenredig is aan de mate waarin deze verplichtingen niet zijn nagekomen of het gedrag dan wel de beoordelingsresultaten aanleiding toe geven.
(...)"
2.5 De registerloodsen vormen samen de Nederlandse Loodsencorporatie. Tevens zijn er vier regionale loodsencorporaties. Tot de gedingstukken behoort de maatschapovereenkomst associatie Rotterdam-Rijnmond/Noord. Uit de bepalingen van die maatschapsovereenkomst blijkt dat een adspirant-registerloods het recht heeft om toe te treden tot de maatschap als toekomstig niet-beherend vennoot, mits hij zich jegens de maatschap verplicht om, zodra hij niet-beherende vennoot is, - kort samengevat - een bedrag in contanten in de maatschap te brengen ter grootte van het kapitaal dat op dat moment door ieder der overige niet-beherende vennoten in totaal in de maatschap is gebracht. Een toekomstige niet-beherende vennoot (een adspirant-registerloods) wordt niet-beherende vennoot na het met goed gevolg voltooien van zijn opleiding tot registerloods en nadat hij het vereiste kapitaal heeft ingebracht.
2.6 Eiseres heeft in 2003 het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) verzocht om een oordeel omtrent de verplichte verzekering van de adspirant-registerloodsen voor de sociale verzekeringswetten. Het UWV heeft eiseres bij brief van 19 november 2003 medegedeeld dat de adspirant-registerloodsen gedurende de periode van de leerovereenkomst niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen aangezien naar het oordeel van het UWV geen sprake is van een dienstbetrekking. In de brief van het UWV staat dat de beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 5 van de ZW, de WW, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) en het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Staatsblad 655.
2.7 In de beschikking PHWN deelt verweerder aan eiseres mede dat hij de onder 2.6 genoemde beslissing van het UWV met ingang van 1 januari 2007 herroept en dat de adspirant-registerloodsen met ingang van 1 januari 2007 verplicht verzekerd zijn voor de WW, de WIA en de ZW.
Geschil
2.8 Het geschil betreft de beschikking PHWN en de beschikking ZVW en spitst zich toe op de volgende vragen:
2.8.1 Staat het verweerder vrij terug te komen van de onder 2.6 vermelde beslissing van het UWV, welke vraag verweerder bevestigend beantwoord en eiseres ontkennend.
2.8.2 Indien de vraag onder 2.8.1. bevestigend wordt beantwoord:
is er sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de adspirant-registerloodsen, welke vraag verweerder bevestigend beantwoord en eiseres ontkennend.
2.8.3. Indien laatstgenoemde vraag ontkennend moet worden beantwoord, is er sprake van een fictieve dienstbetrekking tussen eiseres en de adspirant-registerloodsen ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel g van de ZW dan wel op basis van de gelijkgesteldenregeling van artikel 5, onderdeel d, van de ZW, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van het Rariteitenbesluit (Besluit van 18 december 2008, Stb. 574), welke vraag verweerder bevestigend beantwoord en eiseres ontkennend.
2.9 Het beroep tegen de beschikking ZVW betreft bovendien de volgende vragen:
2.9.1 Is de adspirant-registerloods een inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de ZVW verschuldigd naar het algemene tarief van 6,5%, welkt standpunt verweerder inneemt,of naar het verlaagde tarief van 4,4% conform het van toepassing zijnde percentage voor zelfstandigen, welk standpunt eiseres inneemt.
2.9.2. Indien de vraag onder 2.9.1 in de door verweerder bepleite zin wordt beantwoord, met ingang van welke datum dient eiseres de bijdrage in te houden naar het algemene tarief?
2.10 Voor de standpunten van partijen en hetgeen zij ter onderbouwing daarvan aanvoeren, verwijst de rechtbank naar de door hen overgelegde stukken.
2.11 Eiseres concludeert primair tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden beschikkingen. Subsidiair concludeert eiseres tot wijziging van de beschikkingen PHWN en ZVW in die zin dat de herroeping door verweerder van de beslissing van het UWV geen gevolg heeft ten aanzien van de adspirant-registerloodsen die op het moment dat onherroepelijk is komen vast te staan dat verzekeringsplicht bestaat bij eiseres een opleiding volgen of hebben gevolgd. Meer subsidiair concludeert eiseres tot wijziging van de beschikkingen PHWN en ZVW in die zin dat de herroeping door verweerder van de beslissing van het UWV geen gevolg heeft ten aanzien van de adspirant-registerloodsen die bij eiseres een opleiding volgden ten tijde van de herroeping.
2.12 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van de beroepen
2.14 Alvorens de beroepen inhoudelijk te behandelen, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of de beroepen ontvankelijk zijn.
2.15 Uit het bepaalde in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) volgt dat het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Dit brengt mee dat niet tegen elke beslissing van de inspecteur bezwaar en, na uitspraak op bezwaar, beroep bij de belastingrechter mogelijk is. Ingevolge artikel 26, eerste lid, kan, voor zover hier van belang, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
2.16 De rechtbank dient mitsdien allereerst vast te stellen of de beschikking PHWN en de beschikking ZVW voor bezwaar vatbare beschikkingen zijn in de zin van artikel 26, eerste lid, van de AWR.
2.17 Noch de beschikking PHWN noch de beschikking ZVW vermeldt de wettelijke grondslag van de in de beschikkingen neergelegde beslissingen. Verweerder heeft dit ook desgevraagd ter zitting niet nader kunnen toelichten.
2.18 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking PHWN overweegt de rechtbank als volgt.
2.19 Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) kan een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen door de werkgever uitsluitend bij de inspecteur worden ingediend. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2.20 De Memorie van Toelichting bij de Wfsv vermeldt dienaangaande:
"Regels betreffende de financiering van de sociale verzekeringen (Wet financiering sociale verzekeringen); Memorie van toelichting TK 2003-2004, 29 529, nr. 3:
(...)
3.4.2.2 Vaststellen verzekeringsstatus in het collecterende en distribuerende loket
(...)
De overheveling van het collecterende loket naar de Belastingdienst betekent voor een werkgever dat hij zich voortaan uitsluitend kan wenden tot de Belastingdienst met een aanvraag voor de beoordeling van de verzekeringsstatus. Naast de beoordeling van de verzekeringsstatus op aanvraag, kan de Belastingdienst de verzekeringsstatus ook beoordelen bij looncontroles.
(...)
3.5 Nieuwe systematiek rechtsbescherming/rechtsgang premieheffing
(...)
3.5.2 Bezwaar
Het van toepassing worden van de AWR leidt tot de overgang van een open systeem als het gaat om bezwaar en beroep, naar een gesloten systeem. Dit houdt in dat alleen tegen de in art. 26 AWR (nieuw) genoemde besluiten bezwaar en beroep mogelijk is. In dit kader wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat ook terzake van de beschikkingen die door de inspecteur op grond van de Wfsv worden genomen de AWR van overeenkomstige toepassing is. Teneinde geen inbreuk op het gesloten systeem van de AWR te maken, worden de beschikkingen die door de inspecteur op grond van de Wfsv en de Zfw (via de Invoeringswet Wfsv) worden genomen in de desbetreffende wetsartikelen aangeduid als "voor bezwaar vatbare" beschikkingen. Met het benoemen van de beschikkingen als voor bezwaar vatbaar, is beoogd het huidige niveau van de rechtsbescherming te handhaven.
(...)"
2.21 De beschikking PHWN bevat een beslissing van verweerder over het verzekerd zijn van de bij eiseres werkzame adspirant registerloodsen voor de werknemersverzekeringen. Aan deze beslissing ligt niet een verzoek van eiseres ten grondslag als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Wfsv. Uit de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder de hiervoor geciteerde passages, leidt de rechtbank af dat de inspecteur niet alleen op verzoek van de werkgever maar ook, bijvoorbeeld naar aanleiding van een looncontrole, ambtshalve een beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen kan geven. Voorts leidt de rechtbank uit de geciteerde passages af dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever is geweest om beschikkingen van de inspecteur omtrent de verzekeringsplicht onder het stelsel van rechtsmiddelen van de AWR te brengen.
2.22 Gelet op het vorenoverwogene dient artikel 59, derde lid, van de Wfsv naar het oordeel van de rechtbank in samenhang met de parlementaire geschiedenis aldus te worden gelezen dat ook een ambtshalve genomen besluit van de inspecteur over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26 van de AWR is. Derhalve kan eiseres in haar beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking PHWN worden ontvangen.
2.23 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking ZVW overweegt de rechtbank als volgt.
2.24 Noch in de ZVW, noch in de AWR, noch in een andere belastingwet wordt de beslissing van de inspecteur over het voor de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet geldende tarief als een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26 van de AWR aangemerkt. Dit brengt mee dat verweerder het bezwaar tegen de beschikking ZVW niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar echter afgewezen, dat wil zeggen: ongegrond verklaard. Derhalve is de uitspraak op bezwaar onjuist. De rechtbank zal daarom het beroep wat betreft de beschikking ZVW gegrond verklaren en, doende wat verweerder had behoren te doen, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
2.25 Gelet hierop komt de rechtbank voor wat betreft het beroep in de zaak met nummer AWB 09/4366 ZVW (de beschikking ZVW) niet toe aan de bespreking van de vragen onder 2.8.1 en 2.9. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de premieheffing voor de werknemersverzekeringen tevens zal gelden ten aanzien van de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen aldus zullen handelen.
Kan verweerder terugkomen van de beslissing van het UWV?
2.26 Om te beoordelen of het verweerder vrijstond om terug te komen van de onder 2.6 vermelde beslissing van het UWV (hierna: de beschikking UWV) zal de rechtbank eerst vaststellen wat de aard van de beschikking PHWN is. De beschikking PHWN vermeldt dat deze strekt tot herroeping van de UWV beschikking. De rechtbank is van oordeel dat de beschikking PHWN slechts ten aanzien van de premieplicht voor de WW en de ZW een herroeping kan betreffen nu de WIA pas in werking is getreden na de datum van de beschikking UWV.
2.27 Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de beschikking UWV ten aanzien van de WW en de ZW bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de adspirant-registerloodsen niet verzekeringsplichtig zijn. Eiseres heeft verklaard dat zij aan de beschikking UWV ook het vertrouwen heeft ontleend dat de inhoud daarvan eveneens gold ten aanzien van de later in werking getreden WIA.
2.28 Gelet op de inhoud van de beschikking UWV behelst deze beschikking naar het oordeel van de rechtbank de toezegging, dat adspirant registerloodsen gedurende de periode van de leerovereenkomst niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Aan deze toezegging, die onvoorwaardelijk en zonder tijdsbepaling is gedaan, kan eiseres het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat verweerder zich overeenkomstig de toezegging zal gedragen. De rechtbank is van oordeel dat dit vertrouwen zich niet uitstrekt tot de WIA nu deze wet pas na de datum van de beschikking UWV in werking is getreden en noch het UWV noch verweerder tot aan de datum van de beschikking PHWN een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de WIA.
2.29 Verweerder kan het door de onder 2.28 bedoelde toezegging gewekte vertrouwen beëindigen. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur brengen mee dat verweerder bij een beëindiging rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene hetgeen er in beginsel toe leidt dat de beëindiging alleen geldt voor de toekomst (Vgl. Hof 's-Gravenhage 24 december 1991, LJN: AW5596 en Hof 's-Gravenhage 15 juli 1992, LJN: AW4917).
2.30 Uit de beschikking PHWN volgt dat eiseres op 14 november 2006 in kennis is gesteld van het (gewijzigde) standpunt van verweerder dat de adspirant-registerloodsen verplicht verzekerd zijn op grond van de WW, de WIA en de ZW en het standpunt dat eiseres met ingang van 1 januari 2007 premieplichtig is. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de ingangsdatum van de premieplicht gewijzigd in 1 maart 2007. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij sinds 1 maart 2007 premies werknemersverzekeringen inhoudt op de vergoeding van de adspirant-registerloodsen. Gesteld noch gebleken is dat het voor eiseres in redelijkheid niet mogelijk was om met ingang van 1 maart 2007 premies in te houden van de adspirant-registerloodsen die ten tijde van de beëindiging van de toezegging, te weten op 14 november 2006, al een leerovereenkomst met eiseres waren aangegaan. Mitsdien staat noch het vertrouwensbeginsel, noch enig ander beginsel van behoorlijk bestuur in de weg aan de beëindiging van het door de beschikking UWV gewekte vertrouwen met ingang van 1 maart 2007.
2.31 Gelet op het vorenoverwogene is met betrekking tot de vraag onder 2.8.1 het gelijk aan verweerder.
Is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de adspirant-registerloodsen?
2.32 De rechtbank overweegt dat het antwoord op bovengenoemde vraag de meest verstrekkende gevolgen heeft voor de verzekeringsplicht van de adspirant-registerloodsen en dus de premieplicht van eiseres ingevolge de werknemersverzekeringen. Als sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is de adspirant-registerloods verplicht verzekerd voor de WW, de ZW en de WIA. Bij een fictieve dienstbetrekking ingevolge de bepalingen als genoemd in 2.8.3 is de adspirant-registerloods alleen verplicht verzekerd voor de ZW.
2.33 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW en van de ZW en artikel 8, eerste lid van de WIA is, voor zover relevant, de werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat.
2.34 De privaatrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ingevolge dit artikel is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Volgens vaste jurisprudentie dient voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst te zijn voldaan aan de volgende cumulatieve vereisten:
- de verplichting om persoonlijk arbeid te verrichten;
- de verplichting tot loonbetaling; en
- de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
2.35 Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden als hiervoor vermeld onder 2.1 tot en met 2.5 sprake van een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de adspirant-registerloodsen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
2.36 Met het volgen en goed doorlopen van de opleiding verwerft de adspirant-registerloods de vakbekwaamheid die het mogelijk maakt om in de toekomst het beroep van registerloods uit te oefenen. De opleiding bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte. Tijdens het praktijkgedeelte vergezelt de adspirant-registerloods een registerloods en oefent hij het geven van loodsinstructies in de praktijk op een schip. De registerloods is daarbij steeds aanwezig en draagt de verantwoordelijkheid. De arbeid die de adspirant-registerloods gedurende beide gedeelten van de opleiding verricht, is gericht op scholing en vakbekwaamheid. Die arbeid verricht hij niet slechts ten behoeve van zichzelf, doch is tevens een prestatie aan eiseres. Immers, met die arbeid wordt de (statutaire) doelstelling van eiseres verwezenlijkt, te weten het opleiden van voldoende registerloodsen en de administratieve uitvoering van leerovereenkomsten. Daaraan doet niet af dat de arbeid die de adspirant-registerloods gedurende een vergezelreis verricht (mogelijk) geen economische waarde heeft voor de betreffende registerloods. Niet in geschil is dat de adspirant-registerloods aan eiseres op grond van de leerovereenkomst verplicht is om de arbeid persoonlijk te verrichten.
2.37 Gelet op de leerovereenkomst, vermeld onder 2.4, is eiseres verplicht de adspirant-registerloods een vaste maandelijkse vergoeding te betalen. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat in de periode dat de beschikking PHWN is afgegeven de vergoeding ongeveer € 2.600 per maand bedroeg. Deze maandelijkse vergoeding die het minimumloon ruimschoots overstijgt, is naar het oordeel van de rechtbank een vergoeding voor de prestatie die de adspirant-registerloods aan eiseres levert en daarmee loon. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de adspirant-registerloods in aanvulling op de vergoeding recht heeft op 8% vakantietoeslag, 24 betaalde vakantiedagen per jaar, een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en een pensioenregeling ingeval van invaliditeit of overlijden. Die aanvullende rechten acht de rechtbank tevens kenmerkend voor een arbeidsovereenkomst.
2.38 De rechtbank verwerpt de stelling van eiser dat geen sprake is van loon omdat de adspirant-registerloods onder omstandigheden de ontvangen vergoedingen en (een deel van) de opleidingskosten moet terug betalen. De adspirant-registerloods is op grond van de leerovereenkomst gehouden tot terugbetaling van de opleidingskosten en/of de betaalde vergoedingen wanneer sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2, vierde lid, of artikel 6, vierde of zesde lid, van de leerovereenkomst. Een terugbetalingsregeling van opleidingskosten onder bepaalde voorwaarden is in een arbeidsovereenkomst niet ongebruikelijk. De terugbetalingsregeling van ontvangen vergoedingen ziet op situaties dat de adspirant-registerloods zijn verplichtingen niet is nagekomen of zijn gedrag dan wel de beoordelingsresultaten daar aanleiding toe geven. Een dergelijke regeling is niet in strijd met de wet. Artikel 7:627 van het BW bepaalt immers dat geen loon verschuldigd is voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Mitsdien kan de terugbetalingsregeling in de leerovereenkomst, wat er ook zij van het verweer dat eiseres deze terugbetalingsregeling niet effectueert, niet leiden tot de conclusie dat geen sprake is van loon.
2.39 De adspirant-registerloods is gelet op artikel 2 van de leerovereenkomst verplicht de opleiding te volgen die eiseres aanbiedt. Hieruit vloeit voort dat eiseres bevoegd is om een adspirant-registerloods een opdracht of een aanwijzing te geven. Gedurende de vergezelreizen die de adspirant-registerloods maakt in het kader van de leerovereenkomst wordt de instructiebevoegdheid van eiseres ingevuld door de registerloods. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gezagsverhouding tussen de adspirant-registerloodsen en eiseres.
2.40 Nu naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de hiervoor onder 2.34 vermelde vereisten is sprake van een arbeidsovereenkomst en dus van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de adspirant-registerloodsen in de zin van de WW, de ZW en de WIA.
2.41 Mitsdien komt de rechtbank niet meer toe aan de subsidiaire stelling van eiseres dat de adspirant-registerloodsen niet in dienstbetrekking werkzaam zijn, omdat zij zelfstandig ondernemer zijn. Immers, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van de WW, de ZW en de WIA staat daarmee vast dat de adspirant-registerloodsen verplicht verzekerd zijn voor die wetten ongeacht het antwoord op de vraag of de door de adspirant-registerloodsen uit deze dienstbetrekking genoten voordelen voor de inkomstenbelasting tot de winst uit onderneming worden gerekend.
2.42 Gelet op hetgeen onder 2.32 tot en met 2.40 is overwogen, behoeft ook de vraag onder 2.8.3 geen afzonderlijke bespreking meer.
Slotsom
2.43 De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het beroep tegen de beschikking ZVW (procedurenummer AWB 09/4366 ZVW) gegrond is waarbij eiseres in haar bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat het beroep tegen de beschikking PHWN (procedurenummer AWB 09/4375 PHWN) ongegrond is.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep in de zaak met nummer AWB 09/4366 ZVW redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 855,50 (1 punt voor het bezwaarschrift en een 0,5 punt voor het verschijnen hoorzitting met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
III BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart het beroep tegen de beschikking ZVW (procedurenummer AWB 09/4366 ZVW) gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
-veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep ten bedrage van € 855,50 aan eiseres te voldoen;
-gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 aan haar vergoedt.
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de beschikking PHWN (procedurenummer AWB 09/4375) PHWN ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.P.M. Loos, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. I. Obbink-Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier S.K. Kedar.
Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. G.J. van Leijenhorst.
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.