Einde inhoudsopgave
Wet zeevarenden
Artikel 22
Geldend
Geldend vanaf 18-01-2016
- Bronpublicatie:
02-12-2015, Stb. 2015, 478 (uitgifte: 11-12-2015, kamerstukken: 34272)
- Inwerkingtreding
18-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2015, Stb. 2016, 2 (uitgifte: 08-01-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld met inachtneming waarvan Onze Minister vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen erkent die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
2.
Aan de houder van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs dat ingevolge het eerste lid is erkend, wordt, indien hij ook overigens voldoet aan de eisen gesteld ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 2° en ten 3°, en hij dienst gaat doen op een Nederlands schip, een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven, waarop een officiële verklaring is opgenomen dat dit vaarbevoegdheidsbewijs is afgegeven op grond van een erkend vaarbevoegdheidsbewijs.
3.
Een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties voor een beroep waarvoor de vaarbevoegdheden genoemd in artikel 18, tweede lid, onderdelen i en j, geldig zijn, wordt met een erkend vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs als bedoeld in het tweede lid gelijkgesteld.
4.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de afgifte van het vaarbevoegdheidsbewijs.
5.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bescheiden worden overgelegd bij de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in het tweede lid.
6.
Het tweede lid is niet van toepassing op gezellen.