FED 1985/449:Belanghebbende emigreert op 8 augustus 1978. Belanghebbende sluit in december 1977 een kredietovereenkomst met een bank waarbij hij f 75 000 leent. De rente wordt vooruitbetaald in december 1977 f 57 869 en in december 1978 f 31 074. De ontvangen middelen worden aangewend ter financiering van een aandelenpakket waarvan de waardegroei het onderwerp is van een kanscontract met dezelfde bank. Op 1 augustus 1978 koopt belanghebbende voor nominaal f 180 000 obligaties met f 15 907 meegekochte rente. De koopsom financiert hij met een lening van f 230 000 waarover f 21 466 aan rente wordt vooruitbetaald. Hoge Raad: Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende terwille van de daarvan verwachte fiscale voordelen met zijn contractpartij de betalingen van 1977 en 1978 van f 57 869 en f 31 074 heeft ingekleed als betalingen van rente, terwijl zij in feite die strekking niet hadden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft geoordeeld dat de op 1 augustus 1978 gesloten lening en de op dezelfde dag verrichte aankoop van obligaties met elkaar samenhingen en noodzakelijkerwijs tot een financieel nadeel zouden leiden, indien daarmee geen belastingaftrek zou worden verkregen. Het hof heeft aangenomen dat voor de transacties uitsluitend fiscale beweegredenen hebben gegolden. Doel en strekking van art. 35 van de Wet op de inkomstenbelasting zouden worden miskend indien de op de lening vooruitbetaalde en de bij de koop van de obligaties meegekochte rente als aftrekbare kosten in aanmerking zouden worden genomen. In een geval als het onderhavige is niet slechts de in de art. 31 t/m 35 AWR aangegeven weg de enig mogelijke.