HR, 23-12-1992, nr. 27 326
ECLI:NL:HR:1992:ZC5204
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-1992
- Zaaknummer
27 326
- LJN
ZC5204
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:ZC5204, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑1992; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1991:42
- Vindplaatsen
BNB 1993/75 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
FED 1993/224 met annotatie van J.W. Zwemmer
WFR 1993/88, 1
V-N 1993/439, 8 met annotatie van Redactie
Uitspraak 23‑12‑1992
Inhoudsindicatie
Kan aan de belanghebbende rente worden toegerekend uit hoofde van de aflossing van spaarbiljetten, waarvan zij slechts de blote eigendom heeft?
Hoge Raad der Nederlanden
derde kamer
nr. 27.326 23
december 1992
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 januari 1990 betreffende na te melden aan haar over het jaar 1985 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1985 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 74.786, --.
Vervolgens is haar over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 101.875, -- , met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden.
Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van f 101.874, -- zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door prof. mr. F.W.G.M. van Brunschot, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal Van Soest heeft op 28 oktober 1991 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de navorderingsaanslag tot één naar een belastbaar inkomen van f 101.875, -- , zonder verhoging.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Volgens een overeenkomst neergelegd in een onderhandse akte met dagtekening 13 juli 1984, kocht belanghebbende van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] BV (hierna: [A] BV) vijftig 8% rentende spaarbiljetten aan toonder, elk groot f 10.000, -- , en met een looptijd van tien jaar en een jaarlijkse aflossing van f 1.000, -- , uitgegeven door N.V. Crediet- en Depositokas, bankbedrijf van de Grenswisselkantoren N.V. (hierna: CDK- bank). Bij deze verkoop behield [A] BV zich het tijdelijk recht van vruchtgebruik voor van de spaarbiljetten gedurende het gehele nog niet verstreken gedeelte van de looptijd. De koopprijs voor de met het tijdelijk recht van vruchtgebruik belaste spaarbiljetten bedroeg f 335.510, --. Bij dezelfde akte werden de spaarbiljetten onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik aan belanghebbende overgedragen. [A] BV had deze spaarbiljetten bij de uitgifte ervan verkregen. Op de spaarbiljetten is vermeld dat zij zijn uitgegeven op 9 juli 1984. Voorts is daarop onder meer vermeld dat CDK-bank na het verstrijken van telkens een jaar van de looptijd aan toonder f 1.000, -- zal betalen en dat de rente ter keuze van de houder van het biljet in één bedrag betaalbaar is, te weten binnen een jaar na de uitgifte een bedrag van f 3.290, --, en op latere tijdstippen bedragen volgens een op het biljet weergegeven schema. De op de gekochte spaarbiljetten verschuldigde rente is op 16 juli 1984 uitbetaald aan [A] BV.
3.2. Voor de beoordeling van de in de spaarbiljetten belichaamde rechten is, zoals het Hof terecht heeft geoordeeld, beslissend wat de inhoud is die aan de rechtsverhouding tussen CDK-bank en de houders van de spaarbiljetten is gegeven door CDK-bank als emittent van de spaarbiljetten en [A] BV als neemster daarvan.
3.3. Belanghebbende heeft in haar betoog voor het Hof tot uitgangspunt genomen dat tussen CDK-bank en [A] BV een overeenkomst is gesloten welke inhield dat de bank tegen ontvangst van f 492.567,50 zou uitgeven 50 spaarbiljetten van elk f 10.000, -- , waarbij CDK-bank de hoofdsom zou terugbetalen in tien jaarlijkse termijnen van f 1.000, -- , terwijl over die hoofdsom een afzonderlijke rente zou worden vergoed berekend naar een rentevoet van acht percent per jaar. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur heeft gesteld dat de inhoud van de overeenkomst in werkelijkheid anders luidde zodat ervan moet worden uitgegaan dat de Inspecteur dat niet heeft gedaan. Omtrent de inhoud van de overeenkomst bestond tussen partijen mitsdien geen geschil. Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat aan de overeenkomst een geheel andere inhoud moet worden toegekend en wel aldus dat ieder spaarbiljet twee overeenkomsten belichaamt:
a. een tienjarige lening, in hoofdsom groot f 3.290, -- , rentende 8% samengesteld per jaar, achteraf te betalen, waarbij voor de berekening van de rente gedeelten van een jaar worden verwaarloosd, welke lening terstond opeisbaar is (lening A):
b. een tienjarige lening, in hoofdsom groot f 6.710, -- , rentende 8% per jaar, achteraf te betalen, van welke lening de rente en aflossing in tien jaarlijkse annuïteiten van f 1.000, -- worden voldaan zonder de mogelijkheid van vervroegde aflossing (lening B).
Aldus oordelend is het Hof buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. Het eerste middel is gegrond. De overige middelen, die op andere gronden opkomen tegen 's Hofs oordeel omtrent de inhoud van de overeenkomst, behoeven geen behandeling meer.
4. Na cassatie
4.1. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwd onderzoek naar de inhoud die aan de rechtsverhouding tussen CDK-bank en de houders van de spaarbiljetten is gegeven door CDK-bank als emittent van de spaarbiljetten en [A] BV als neemster daarvan. Daarbij is het volgende van belang.
4.2. Blijkens de stukken van het geding is tussen partijen niet in geschil dat CDK-bank. telkens, en zo ook in het onderhavige geval, pas spaarbiljetten uitgaf nadat [A] BV - of een daaraan gelieerde vennootschap - gegadigden voor die biljetten had gevonden. Het Hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen belanghebbende en [A] BV is gedateerd 13 juli 1984, dat op de spaarbiljetten is vermeld dat zij zijn uitgegeven op 9 juli 1984, en dat de rente over de volle looptijd van de lening op 16 juli 1984 aan [A] BV is uitbetaald. Onder deze omstandigheden is indien CDK-bank reeds bij de uitgifte van de spaarbiljetten wist, althans ervan uitging, dat de rente vrijwel aanstonds na de uitgifte moest worden uitbetaald aan [A] BV, voor de heffing van de inkomstenbelasting niet de vorm die CDK-bank, [A] BV en belanghebbende aan hun rechtshandelingen hebben gegeven beslissend, maar dient ervan te worden uitgegaan dat CDK-bank geen spaarbiljetten heeft uitgegeven waarop rente over de daarin vermelde hoofdsom is betaald, maar toonderpapieren met disagio, welke elk slechts recht gaven op een in annuïteiten te betalen bedrag van f 10.000, -- , waarbij in iedere termijn een vergoeding van rente is begrepen over het bedrag dat CDK-bank per saldo - dat wil zeggen na aftrek van het ten titel van rente door haar betaalde bedrag - als storting voor het biljet heeft ontvangen, en welke toonderpapieren door [A] BV aan belanghebbende in volle eigendom zijn overgedragen.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en gelast dat door de Staatsecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300, --.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 23 december 1992.