Hof 's-Hertogenbosch, 01-08-2003, nr. 02/2896
ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8396
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-08-2003
- Zaaknummer
02/2896
- LJN
AL8396
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8396, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑08‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AZ4415, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
NTFR 2003/1787
Uitspraak 01‑08‑2003
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft na de oplegging van de navorderingsaanslag uitsluitend het antwoord op de volgende vragen: 1. Heeft de Inspecteur het loon ontvangen van de in Duitsland gevestigde werkgever voor de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting terecht verminderd met een pro rata parte aan Duitse inkomsten toe te rekenen gedeelte van het arbeidskostenforfait als aangegeven onder 2.2? 2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft de Inspecteur daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, geschonden?
BELASTINGKAMER
Nr. 02/02896
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 96.972,=, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 28 mei 2003 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 mei 2003, bij het Hof ingekomen op 15 mei 2003, te kennen gegeven niet op de zitting aanwezig te zullen zijn vanwege andere verplichtingen en is niet verschenen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, dan wel als door de ene partij gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende, geboren in 1964, is gehuwd en in dienstbetrekking werkzaam. In onderhavig jaar heeft hij in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zijn belastbaar inkomen als volgt aangegeven:
Loon werkgever Duitsland (1/1-29/2) fl. 36.124
Loon werkgever Nederland (1/3-31/12) 70.716
Totaal loon uit dienstbetrekking fl.106.840
Arbeidskostenforfait (maximum) -/- 3.538
Zuivere inkomsten uit arbeid fl.103.302
Inkomsten uit eigen woning -/- 6.330
Onzuiver inkomen, tevens belastbaar inkomen fl. 96.972
Duitsland heeft Lohnsteuer geheven over het door belanghebbende aangegeven bedrag van het loon uit de in Duitsland uitgeoefende dienstbetrekking ad fl. 36.124,=.
2.2. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor het van de in Duitsland gevestigde werkgever ontvangen loon ad fl. 36.124,= verminderd met een aandeel in het arbeidskostenforfait groot fl. 36.124/106.840 x fl. 3.538, dat is fl. 1.196,=, zodat hij per saldo aftrek heeft verleend voor een bedrag van fl. 36.124,= -/- fl. 1.196,=, dat is fl. 34.928,=.
2.3. Tevens heeft de Inspecteur aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend voor naar het jaar 2000 overgebracht buitenlands onzuiver inkomen uit 1998 en 1999 ad fl. 13.477,=, welke aftrek evenwel bij een later opgelegde navorderingaanslag is teruggenomen, aangezien is gebleken, dat in de jaren 1998 en 1999 een gedeelte van het loon, dat aanvankelijk is aangegeven als ontvangen uit de in Duitsland vervulde dienstbetrekking, aan de Nederlandse dienstbetrekking dient te worden toegerekend.
2.4. De Inspecteur heeft de verschuldigde premie volksverzekeringen berekend over het voor het jaar 2000 geldend maximum van fl. 48.994,=, zonder rekening te houden met het feit, dat belanghebbende in de maanden januari en februari 2000 niet in Nederland verzekerd is geweest (Hoge Raad 14 maart 2001, nr. 35 593, BNB 2002/394c). De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld, dat het inkomen waarover maximaal premie volksverzekeringen mag worden geheven, in de onderhavige zaak dient te worden gesteld op 300/360 x fl. 48.994, dat is op fl. 40.828,=, en de verschuldigde premie op 29,4% van fl. 40.828,=, dat is
fl. 12.003. Geheven is fl. 14.404,=, zodat de aanslag met fl. 2.401,= dient te worden verlaagd. Ter uitvoering van dit standpunt heeft de Inspecteur bij beschikking van 24 januari 2003 de navorderingsaanslag, genoemd in 2.3, verminderd.
2.5. Duitsland houdt als regel bij de belastingheffing van niet- ingezetenen rekening met de onzuivere inkomsten zonder aftrek van beroepskosten, terwijl ingezetenen worden belast naar hun zuivere inkomsten na aftrek van die kosten.
Belanghebbende voldeed in het jaar 2000 niet aan de voorwaarden om als ingezetene te worden behandeld. Zijn onzuivere inkomsten uit Duitsland zijn aldaar belast zonder aftrek van beroepskosten.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft na de oplegging van de navorderingsaanslag genoemd onder 2.3 uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur het loon ontvangen van de in Duitsland gevestigde werkgever voor de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting terecht verminderd met een pro rata parte aan Duitse inkomsten toe te rekenen gedeelte van het arbeidskostenforfait als aangegeven onder 2.2?
2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft de Inspecteur daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, geschonden?
Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord. Indien aan de beantwoording van de tweede vraag wordt toegekomen, dient deze naar belanghebbendes oordeel bevestigend te worden beantwoord. De Inspecteur is met betrekking tot beide vragen de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Gelet op de inmiddels opgelegde navorderingsaanslag bedoeld in 2.3 is buiten geschil, dat de aanvankelijk verleende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het gestalde inkomen 1998 en 1999, ten onrechte is verleend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
In Duitsland is in de loonbelastingtabellen, in tegenstelling tot de Nederlandse loonbelastingtabellen, geen forfaitaire kostenaftrek verwerkt.
Op onze eenheid hebben wij 20.000 van dergelijke gevallen per jaar en bij al deze belastingplichtigen passen wij bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting pro rata de aftrek van het arbeidskostenforfait op het buitenlands loon uit dienstbetrekking toe.
Ik spreek tegen de stelling van belanghebbende, dat er in het verleden nooit een dergelijke vermindering ter zake van het arbeidskostenforfait van de aftrek elders belast is toegepast op zijn inkomen.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op de aanvulling op het verweerschrift van 7 maart 2003 en de daarin genoemde beschikking en eerste navorderingsaanslag.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en het toepassen van de aftrek elders belast rekening houdend met een bedrag van fl. 36.124,= inzake het loon ontvangen van de in Duitsland gevestigde werkgever. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de in de aanslag begrepen premie volksverzekeringen met fl. 2.401,=.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 20 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, gesloten te 's-Gravenhage op 16 juni 1959, Trb. 1959,85, gewijzigd bij de Protocollen van 13 maart 1980, Trb. 1980,61 en 21 mei 1991, Trb. 1991,95 (hierna: het Verdrag), is Nederland, indien het de woonstaat is, bevoegd ook de inkomsten in de grondslag waarnaar de belastingen worden geheven, te begrijpen, waarvoor Duitsland ingevolge het Verdrag een recht tot belasting heeft. Nederland dient daarbij volgens het genoemd artikel 20 een aftrek te verlenen van de Nederlandse belasting voor het deel daarvan, dat aan de Duitse inkomsten is toe te rekenen.
4.2. Artikel 20 van het Verdrag heeft de strekking te voorkomen, dat Nederland voor de in die bepaling bedoelde bestanddelen van het inkomen, welke in Duitsland mogen worden belast, een vermindering van belasting verleent welke groter is, dan het bedrag van de Nederlandse belasting dat zonder een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van die bestanddelen verschuldigd zou zijn (zie ook Hoge Raad 8 februari 2002, nr. 36 156, BNB 2002/184 c*). Nu vaststaat, dat Duitsland over een bedrag van fl. 36.124,= heeft geheven, welk bedrag overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag in de Nederlandse grondslag is begrepen, dient Nederland voor dat bedrag een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen.
4.3. Op grond van artikel 35 juncto artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000) wordt, tenzij een hoger bedrag blijkt, het bedrag van de op de inkomsten uit tegenwoordige arbeid betrekking hebbende aftrekbare kosten gesteld op ten hoogste 12% van deze inkomsten, doch niet meer dan fl. 3.538,=. Dit maximum wordt derhalve bereikt bij inkomsten uit tegenwoordige arbeid van fl. 29.483,=. Nu belanghebbende in het onderhavige jaar ter zake van loon van de Nederlandse werkgever een bedrag van fl. 70.716,= heeft genoten, staat vast, dat hij het hierboven bedoelde maximum van fl. 3.538,= reeds heeft bereikt met zijn in de Nederlandse dienstbetrekking genoten inkomsten.
4.4. In de redenering van de Inspecteur zou belanghebbende, indien hij in het onderhavige jaar geen loon uit de in Duitsland uitgeoefende dienstbetrekking zou hebben genoten, de maximale aftrek van het arbeidskostenforfait wel deelachtig zijn geweest - nu zijn in Nederland genoten loon uit dienstbetrekking boven het in 4.3 vermelde maximum van fl. 29.483,= ligt - maar zou hem, nu hij een gedeelte van zijn arbeidsinkomen in Duitsland heeft verdiend, een bedrag van fl. 1.196,= aan arbeidskostenforfait moeten worden ontnomen via de vermindering van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Dit is naar het oordeel van het Hof echter niet de bedoeling van het Verdrag.
4.5. Op grond van het hiervoor overwogene is het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende. De tweede in geschil zijnde vraag behoeft geen behandeling meer.
4.6. De bestreden uitspraak moet worden vernietigd, de aanslag dient te worden verminderd rekening houdend met een aftrek elders belast inzake het Duits inkomen van fl. 36.124,= en de maximale premie volksverzekeringen dient, overeenkomstig de door de Inspecteur ambtshalve gegeven verminderingsbeschikking van 24 januari 2003, te worden vastgesteld op fl. 12.003,=.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 96.972,= rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse inkomsten ten bedrage van fl. 36.124,= en een maximum premie inkomen van fl. 40.828,=,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=,
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 augustus 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 augustus 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.