HR, 15-12-2006, nr. 40333
ECLI:NL:HR:2006:AZ4415
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2006
- Zaaknummer
40333
- LJN
AZ4415
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Fiscaal procesrecht (V)
Internationaal belastingrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AZ4415, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8396, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
BNB 2007/133 met annotatie van M.W.C. FETERIS
V-N 2006/65.6 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/28 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Uitspraak 15‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep Staatssecretaris niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.
Nr. 40.333
15 december 2006
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2003, nr. 02/02896, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse inkomsten ten bedrage van ƒ 36.124, en een maximum premie-inkomen van ƒ 40.828. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1. Bij de aanslag waarover het gaat, is van belanghebbende geheven (vóór verrekening van voorheffingen) ƒ 11.561 aan inkomstenbelasting en ƒ 14.404 aan premie volksverzekeringen. In cassatie is niet in geschil dat daarbij ƒ 2.401 te veel aan premie volksverzekeringen is geheven.
3.2. Het Hof heeft voorts, in cassatie eveneens onbestreden, vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de aanvankelijk verleende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor gestalde buitenlandse inkomsten in 1998 en 1999 ten onrechte is verleend. Te dier zake is aan belanghebbende - wat de inkomsten uit het jaar 1998 betreft - een navorderingsaanslag opgelegd.
3.3. Volgens 's Hofs uitspraak dient de aanslag te worden berekend, wat de inkomstenbelasting betreft, naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse inkomsten ten bedrage van ƒ 36.124. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat in die - door belanghebbende verdedigde - zienswijze het bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting zou belopen ƒ 14.484. Dat is meer dan bij de onderwerpelijke aanslag aan inkomstenbelasting is geheven (ƒ 11.561, zie onder 3.1); als gevolg van de onder 3.2 vermelde fout is immers aanvankelijk te weinig inkomstenbelasting geheven.
Aangezien een eenmaal vastgestelde aanslag niet kan worden verhoogd, en het Hof gelet op het gebruik van de term 'vermindert' ook slechts een vermindering van de aanslag heeft bedoeld, komt 's Hofs uitspraak in feite erop neer dat de aanslag, wat de inkomstenbelasting betreft, geen wijziging ondergaat. De vermindering van de aanslag in het dictum van 's Hofs uitspraak ziet dus uitsluitend op de teveel geheven premie volksverzekeringen ad ƒ 2.401 (zie hiervoor onder 3.1); dat onderdeel van 's Hofs uitspraak is in cassatie niet bestreden.
3.4. In de opvatting van de Staatssecretaris over de wijze waarop de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend, zou een hoger bedrag aan inkomstenbelasting geheven moeten worden dan ƒ 14.484, namelijk ƒ 14.769. Dit kan echter in het geding over de onderwerpelijke aanslag niet aan de orde komen, omdat die aanslag, zoals reeds overwogen, niet hoger kan worden gesteld, wat de inkomstenbelasting betreft, dan ƒ 11.561. Opmerking verdient dat te weinig geheven inkomstenbelasting niet mag worden gecompenseerd met te veel geheven premie volksverzekeringen (vgl. HR 22 november 2000, nr. 35060, BNB 2001/32, onderdeel 3.4).
3.5. Kort samengevat: 's Hofs uitspraak komt erop neer dat de onderhavige aanslag, voor wat de inkomstenbelasting betreft, blijft gehandhaafd op ƒ 11.561; zowel in de zienswijze van belanghebbende als in de zienswijze van de fiscus is dat nog te laag, maar de aanslag kan in dit geding niet worden verhoogd. De Staatssecretaris had derhalve geen belang bij zijn beroep in cassatie. Dat beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.A. Streefkerk, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.