HR, 10-06-2005, nr. 40 890
ECLI:NL:HR:2005:AT7206
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2005
- Zaaknummer
40 890
- LJN
AT7206
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AT7206, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑06‑2005; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9817
- Wetingang
art. 12a Wet op de loonbelasting 1964
- Vindplaatsen
FED 2005/112 met annotatie van R.W.J. VAN DER STRUIJK
Belastingadvies 2005/13.10
V-N 2005/30.14 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/768 met annotatie van mr. E. van Waaijen
Uitspraak 10‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Art. 12a LB’64: hoogte gebruikelijke loon voor dga met part time dienstbetrekking.
Nr. 40.890
10 juni 2005
WH
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 2004, nr. BK-03/01128, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 165.776, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.776. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is in dienstbetrekking bij A met een deeltijdaanstelling voor vier dagen in de week. Hij is daarnaast enig aandeelhouder in en werknemer van B B.V. (hierna: de BV). De activiteiten van de BV bestaan onder meer uit het geven van lezingen, het schrijven van boeken en artikelen, het onderhouden van een internetsite en het presenteren van een televisieprogramma. Deze activiteiten worden verricht door belanghebbende. De hiermee verworven revenuen, inclusief royalty's komen geheel ten goede aan de BV. Aan deze activiteiten besteedt belanghebbende jaarlijks, zo ook in het onderhavige jaar, ongeveer 150 dagen. De belastbare winst van de vennootschap in de jaren 1998, 1999 en 2000 bedraagt ƒ 132.222, ƒ 139.019 respectievelijk ƒ 134.214. Over het onderhavige jaar heeft belanghebbende van de BV een loon ontvangen van ƒ 24.477.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur op grond van de zogenoemde gebruikelijk-loonregeling als loon een bedrag van ƒ 84.000 (WAZ-maxgrondslag) in aanmerking genomen en aldus het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met ƒ 59.523.
3.2. Het Hof heeft de stellingen van de Inspecteur aldus begrepen dat de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat het gebruikelijke loon in het onderhavige geval, gelet op de aard en de omvang van de verrichte werkzaamheden, op voltijdsbasis ƒ 84.000 bedraagt. Deze gevolgtrekking is, zoals onderdeel a van het middel stelt, onbegrijpelijk in het licht van hetgeen de Inspecteur in het verweerschrift heeft gesteld: volgens de Inspecteur vormen de hoogte van de door de BV gerealiseerde winst, de persoonlijke goodwill van belanghebbende als dierenarts en schrijver, de geringe omvang van de organisatie binnen de BV en de beperkte risico's voor de BV een bevestiging dat het gebruikelijke loon ten minste ƒ 84.000 bedraagt. Onderdeel a van het middel slaagt derhalve.
3.3. Ook onderdeel b van het middel is gegrond. Nu de Inspecteur het gebruikelijke loon niet hoger heeft gesteld dan het maximum premie-inkomen van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, rustte voor de waardering van het gebruikelijke loon op een lager bedrag dan f 84.000 de bewijslast op belanghebbende. Hieraan doet niet af dat de desbetreffende dienstbetrekking niet op voltijdsbasis werd uitgeoefend.
3.4. Het Hof heeft ten slotte, uitgaande van belanghebbendes opgave dat hij in het onderhavige jaar 200 dagen heeft besteed aan werkzaamheden voor A en ongeveer 150 dagen aan werkzaamheden voor de BV, geconcludeerd dat het door belanghebbende bepleite gebruikelijke loon van ƒ 44.000 geenszins te hoog (kennelijk heeft het Hof hier bedoeld: te laag) is. Zonder nadere redengeving, welke ontbreekt, is deze conclusie onbegrijpelijk. Onderdeel c van het middel slaagt derhalve eveneens.
3.5. Gelet op het hiervóór in 3.2 tot en met 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2005.