FED 1998/159
In geval van een niet-tijdig beroepschrift moet de indiener in beginsel in de gelegenheid worden gesteld feiten aan te voeren, op grond waarvan verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is af te leiden
HR 04-02-1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2414, m.nt. H.B. Hieltjes
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 februari 1998
- Magistraten
Bellaart; Putt-Lauwers, van der; Brunschot, van
- Zaaknummer
33 107
- Noot
H.B. Hieltjes
- LJN
AA2414
- JCDI
JCDI:ADS227476:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Milieubelastingen (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:AA2414, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑02‑1998
- Wetingang
Art. 6:7 ; 6:9 Awb
Essentie
In geval van een niet-tijdig beroepschrift moet de indiener in commit; beginsel in de gelegenheid worden gesteld feiten aan te voeren, op grond waarvan verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is af te leiden
Samenvatting
In geval van een niet-tijdig beroepschrift dat niet wordt behandeld met toepassing van art. 18a Wet ARB en waarbij de wederpartij geen beroep op niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft gedaan waarop de belanghebbende heeft kunnen reageren, brengen de beginselen van een behoorlijke rechtspleging mee dat de rechter niet de niet-ontvankelijkheid van het beroep uitspreekt alvorens hij de belanghebbende uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld feiten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.