HR, 20-09-1995, nr. 30 576
ECLI:NL:HR:1995:AA3103
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-1995
- Zaaknummer
30 576
- LJN
AA3103
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA3103, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑09‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
art. 59 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
BNB 1996/31 met annotatie van J.W. Ilsink
FED 1995/746 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 1995/1417, 1
V-N 1995/3844, 8 met annotatie van Redactie
JB 1995/274
Uitspraak 20‑09‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 1994 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 26 mei 1994 betreffende na te melden hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende tegen deze aanslag in beroep is gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 26 mei 1994 heeft de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van het Hof belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep wegens overschrijding van de termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 5, lid 5 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (tekst vóór 1994). Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond tot cassatie 3.1. Blijkens de stukken van het geding is ter griffie van het Hof op 15 november 1993 een geschrift ontvangen betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991, volgens dat geschrift gedagtekend 12 november 1993. 3.2. De inhoud van dat geschrift en de overige stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende bedoeld heeft bezwaar te maken tegen voormelde aanslag. 3.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de Voorzitter, en in verzet het Hof, het in 3.1 bedoelde geschrift ten onrechte als een beroepschrift hebben aangemerkt en derhalve ten onrechte aandacht hebben geschonken aan het al dan niet tijdig betaald zijn van het griffierecht. Ingevolge artikel 5, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken is immers slechts griffierecht verschuldigd voor een bij de rechter in belastingzaken ingesteld beroep. De Voorzitter, en in verzet het Hof, hadden zich derhalve uitsluitend moeten afvragen hoe met het in 3.1 bedoelde geschrift diende te worden gehandeld.
3.4. Een bezwaarschrift dat ten onrechte is ingediend bij een onbevoegde administratieve rechter dient zo spoedig mogelijk naar het bevoegde orgaan te worden doorgezonden. 3.5. Nu dit in het onderhavige geval niet is geschied kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De klachten behoeven geen behandeling. De Hoge Raad zal de Griffier gelasten het onder 3.1 vermelde geschrift door te zenden aan het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen van de belastingdienst te P (hierna: het Hoofd) en daarvan mededeling te doen aan belanghebbende. 3.6. Indien de in 3.1 vermelde dagtekening juist is, is de overschrijding van de termijn voor indiening van een bezwaarschrift tegen de in 3.1 vermelde aanslag mede te wijten aan het Hof, dat verzuimd heeft het zo spoedig mogelijk door te zenden aan het Hoofd en dient niet-ontvankelijkverklaring op grond van die overschrijding achterwege te blijven.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad: 1. vernietigt de uitspraak van het Hof en de beschikking van de voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van het Hof van 26 mei 1994, 2. gelast de Griffier van de Hoge Raad het onder 3.1 vermeld geschrift door te zenden aan het Hoofd en daarvan mededeling te doen aan belanghebbende, 3. gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 20 september 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden en op die datum in het openbaar uitgesproken.