HR, 26-08-1998, nr. 33 688
ECLI:NL:HR:1998:AA2530
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-08-1998
- Zaaknummer
33 688
- LJN
AA2530
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2530, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑08‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 13 (oud) Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
BNB 1998/373 met annotatie van D. Juch
FED 1999/2 met annotatie van P. VAN DER WAL
WFR 1998/1337
V-N 1998/44.14 met annotatie van Redactie
Uitspraak 26‑08‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's- Hertogenbosch van 4 april 1997 betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelas ting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 1.814.421--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspec teur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 4 maart 1998 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van f 1.690.785,--.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.1.2. Belanghebbende, opgericht op 30 december 1988, heeft op 30 december 1989 60% van de aandelen E B.V. (hierna: E) verworven. Op 2 mei 1990 verkocht belanghebbende rond 27% van de aandelen E aan H B.V. (hierna: H) voor een koopsom van f 6.666.000,--, waarvan f 1.666.000,-- door belanghebbende diende te worden aangewend voor de aankoop van certificaten van aandelen aan toonder in J N.V. (hierna: J; J is de enig aandeelhouder van H). Belanghebbende verwierf in J een belang van minder dan 5%. Belanghebbende mocht de certificaten J niet vrij verkopen. 3.1.3. Eveneens op 2 mei 1990 sloot belanghebbende met E een managementovereenkomst. De groep van vennootschappen waarvan belanghebbende deel uitmaakte, en de J-groep zijn beide actief in de informatie- industrie. 3.1.4. Op 14 november 1991 verkocht belanghebbende de haar resterende aandelen E aan H. 3.1.5. Onder meer in 1992 verkocht belanghebbende certificaten J, waarbij zij een boekwinst behaalde. 3.1.6. Buiten geschil is dat belanghebbende, ook afgezien van het bepaalde in artikel 2, lid 5, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, een onderneming dreef (uitspraak Hof, punt 3.5).
3.1.7. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan het Hof tot de conclusie zou kunnen komen dat de litigieuze certificaten werden aangehouden ter wille van een daaruit voortvloeiende betrekking tussen belanghebbendes bedrijfsuitoefening en die van J, het aanhouden van bedoelde certificaten niet in de lijn lag van de normale uitoefening van de door belanghebbende gedreven onderneming.
3.1.8. 3.3. Middel I, dat zich tegen dit oordeel keert, treft doel. De hiervóór in 3.1 vermelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het bezit van de certificaten van aandelen J ligt in de lijn van de normale bedrijfsuitoefening van belanghebbende. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna wordt vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Inspecteur; vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 1.690.785,--; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 390,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.