Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/1.2
1.2 Aanleiding en probleemachtergrond van het onderzoek
I.P.M Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS582309:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 5 februari 1963, Van Gend en Loos, 26/62 Jurispr. p. 3; HvJ EG 15 juli 1964, Costa/ENEL, 6/64, Jurispr. p. 1203.
HvJ EG 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, Jurispr. 1978, p. 629. Niet alle lidstaten aanvaarden de absolute voorrang van het Unierecht boven het nationale recht zoals het HvJ EU voorschrijft. Nederland is in deze een uitzondering. Zie onder andere Craig & de Búrca, 2008, p. 344-377 met verdere literatuurverwijzingen. Fleuren schetst de ontwikkeling van het juridische wereldbeeld en de verhouding tussen internationaal en nationaal recht, Fleuren 2012.
Europees recht dat directe verticale werking heeft kan bijvoorbeeld door particulieren worden ingeroepen in een rechtsverhouding met de overheid. Zie Asser/Hartkamp 3-I 2015/12.
Zie onder andere HvJ EG 12 december 1974, Walrave, 36/74, Jurispr. 1974, p. 1405; HvJ EG 8 april 1976, Defrenne/Sabena I, 43/75, Jurispr. 1976, p. 455; HvJ EG 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. 1995, p. I-4921 enHvJ EG 26 september 2000, Unilever, C-443/98, Jurispr. 2000, p. I-7535. Asser/Hartkamp 3-I 2015/42, Van Leuken 2015, hoofdstuk 2.
Vereist is wel dat deze Europese regels zich lenen voor rechtstreekse werking. Bepalingen moeten voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.
HvJ EG 17 september 2002, Muñoz, C-253/00, Jurispr. 2002, p. I-7289, punt 50-57.
Het begrip ‘nationale procesregels’ moet hier ruim geïnterpreteerd worden, het betreft alle rechtsregels die van toepassing zijn om het Unierecht in de nationale rechtsorde toe te passen. Ook materiële regels kunnen hieronder vallen. HvJ EG 16 december 1976, Rewe, 33/76, Jurispr. 1976, p. 1989, punt 5-6 en HvJ EG 16 december 1976, Comet, 45/76, Jurispr. 1976, p. 2043, punt 13-19. Asser/Hartkamp 3-I 2015/111 en paragraaf 4.2 van hoofdstuk 4.
Zie artikel 8, vierde lid van Verordening (EG) nr. 139/2004 (PbEG 2004, L24/1).
5. De invloed van Europees recht op nationaal recht is in de afgelopen decennia sterk toegenomen en kan in een notendop als volgt worden omschreven: al in 1964 heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat het Europese recht voorrang heeft boven het nationale recht.1 Als gevolg daarvan kan Europees recht niet opzij gezet worden door nationale wetsbepalingen.2 Een gedeelte van het Europese recht heeft directe werking. Het begrip direct (rechtstreeks) werkend Europees recht omvat naast regels met directe verticale werking ook regels die directe horizontale werking hebben. Alle regels die directe horizontale werking hebben, hebben ook directe verticale werking. Andersom geldt dit niet.3 Het gedeelte van het Europese recht dat directe horizontale werking heeft, is daardoor rechtstreeks van invloed op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen.4 Privaatrechtelijke partijen kunnen voor de nationale rechter direct, in de tegenwoordigheid van de wederpartij, rechten inroepen die ontleend zijn aan direct werkend Europees recht, waaronder een aantal bepalingen uit het VWEU en verordeningen.5 Door deze directe werking zorgt Europees recht ervoor dat privaatrechtelijke partijen argumenten hebben die ze eerst niet hadden. Bovendien moet het Europese recht effectief worden toegepast, zelfs door middel van privaatrecht.6 Uit de arresten Rewe en Comet volgt dat nationale procesregels moeten voldoen aan de vereisten van effectiviteit en gelijkwaardigheid.7
6. Als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen zijn privaatrechtelijke rechtshandelingen niet langer immuun voor Europees recht. Juristen zijn hier vaak nog niet voldoende van doordrongen. Rechters staan voor een probleem als zij een oordeel moeten geven over een geschil met Europeesrechtelijke aspecten. Daarnaast sluiten ondernemingen internationale overeenkomsten waarbij ze rekening zouden moeten houden met Europees recht. Omdat ze zich vaak niet bewust zijn van dat toepasselijke Europees recht, gebeurt dat niet altijd. Dit kan vergaande consequenties hebben, zoals een bevel tot ontbinding van een fusie wegens onverenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt of een verplichting tot vergoeding van schade wegens schending van artikel 101 VWEU.8 Voor veel partijen is het onduidelijk wat de gevolgen voor rechtshandelingen zijn die in strijd zijn met het Europese recht. Deze onduidelijkheid belemmert de werking van het vrij verkeer van goederen in de interne markt. Daardoor wordt ook de verdere integratie van de interne markt belemmerd.