Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:54 BW:Gevallen waarin geen bevoegdheid tot opschorting bestaat
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:54 BW
Gevallen waarin geen bevoegdheid tot opschorting bestaat
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. W.L. Valk, actueel t/m 18-11-2017
Actueel t/m
18-11-2017
Tijdvak
01-01-1992 tot: -
Auteur
mr. W.L. Valk
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:54 BW
Drie uitzonderingen op het opschortingsrecht van de schuldenaar
Art. 6:54 BW formuleert drie uitzonderingen op het opschortingsrecht van de schuldenaar van art. 6:52 BW. De stelplicht en bewijslast omtrent de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zich een zodanige uitzondering voordoet, rusten op de wederpartij.1
Wat betreft het geval onder a zal de wederpartij moeten stellen en zo nodig bewijzen dat de nakoming van de op hem rustende verbintenis wordt verhinderd door schuldeisersverzuim en dus dat de in art. 6:52 BW bedoelde schuldenaar (die schuldeiser is met betrekking tot de verbintenis die op de wederpartij rust) de voor nakoming noodzakelijke medewerking niet verleent of dat sprake is van een ander beletsel aan diens zijde (art. 6:58 BW). Voert de in art. 6:52 BW bedoelde schuldenaar aan dat de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend, dan rusten de stelplicht en bewijslast daarvan niet op de wederpartij, maar in plaats daarvan op de in art. 6:52 BW bedoelde schuldenaar, naar volgt uit de formulering van het slot van art. 6:58 BW (ātenzijā).
Wat betreft het geval onder b dient de wederpartij te stellen en zo nodig te bewijzen dat de nakoming van de verbintenis van de wederpartij blijvend onmogelijk is. Deze uitzondering houdt verband met het karakter van opschorting als een tijdelijk verweermiddel, in afwachting van nakoming.2
Wat betreft het geval onder c zal de wederpartij die feiten en omstandigheden dienen te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit de toepasselijkheid van enig beslagverbod volgt.3
Samenloop met bijzondere opschortingsrechten
Men zij erop bedacht dat de uitzonderingen onder b en c niet gelden voor de bijzondere opschortingsrechten van art. 6:262 BW (de exceptio non adimpleti contractus) en art. 6:263 BW (de onzekerheidsexceptie). Zie art. 6:264 BW.
C.A. Streefkerk, Opschortingsrechten (Mon. BW B32b), 2013/19 en R.J.Q. Klomp, GS Verbintenissenrecht, art. 6:54 BW, aant. 4, beiden met verwijzing naar TM en MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 61981, p. 212-213.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:54 BW
Gevallen waarin geen bevoegdheid tot opschorting bestaat
mr. W.L. Valk, actueel t/m 18-11-2017
18-11-2017
01-01-1992 tot: -
mr. W.L. Valk
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:54 BW
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 54
Drie uitzonderingen op het opschortingsrecht van de schuldenaar
Art. 6:54 BW formuleert drie uitzonderingen op het opschortingsrecht van de schuldenaar van art. 6:52 BW. De stelplicht en bewijslast omtrent de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zich een zodanige uitzondering voordoet, rusten op de wederpartij.1
Wat betreft het geval onder a zal de wederpartij moeten stellen en zo nodig bewijzen dat de nakoming van de op hem rustende verbintenis wordt verhinderd door schuldeisersverzuim en dus dat de in art. 6:52 BW bedoelde schuldenaar (die schuldeiser is met betrekking tot de verbintenis die op de wederpartij rust) de voor nakoming noodzakelijke medewerking niet verleent of dat sprake is van een ander beletsel aan diens zijde (art. 6:58 BW). Voert de in art. 6:52 BW bedoelde schuldenaar aan dat de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend, dan rusten de stelplicht en bewijslast daarvan niet op de wederpartij, maar in plaats daarvan op de in art. 6:52 BW bedoelde schuldenaar, naar volgt uit de formulering van het slot van art. 6:58 BW (ātenzijā).
Wat betreft het geval onder b dient de wederpartij te stellen en zo nodig te bewijzen dat de nakoming van de verbintenis van de wederpartij blijvend onmogelijk is. Deze uitzondering houdt verband met het karakter van opschorting als een tijdelijk verweermiddel, in afwachting van nakoming.2
Wat betreft het geval onder c zal de wederpartij die feiten en omstandigheden dienen te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit de toepasselijkheid van enig beslagverbod volgt.3
Samenloop met bijzondere opschortingsrechten
Men zij erop bedacht dat de uitzonderingen onder b en c niet gelden voor de bijzondere opschortingsrechten van art. 6:262 BW (de exceptio non adimpleti contractus) en art. 6:263 BW (de onzekerheidsexceptie). Zie art. 6:264 BW.
Voetnoten
1.
C.A. Streefkerk, Opschortingsrechten(Mon. BW B32b), 2013/11.2.
2.
C.A. Streefkerk, Opschortingsrechten (Mon. BW B32b), 2013/19 en R.J.Q. Klomp, GS Verbintenissenrecht, art. 6:54 BW, aant. 4, beiden met verwijzing naar TM en MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 61981, p. 212-213.
3.
Voor voorbeelden van dergelijke beslagverboden, zie: Asser/Sieburgh 6-I 2016/36; C.A. Streefkerk, Opschortingsrechten (Mon. BW B32b), 2013/20; R.J.Q. Klomp, GS Verbintenissenrecht, art. 6:54 BW, aant. 5.