Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/7.1:7.1 Inleiding
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/7.1
7.1 Inleiding
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Artikel 1 Sr brengt het verbod van terugwerkende kracht tot uitdrukking. Dit verbod is relevant zowel voor de wetgever als voor de rechter. Een strafbepaling mag alleen worden toegepast op feiten die zich hebben voorgedaan na het bekendmaken en in werking treden van de strafbepaling. Aan anterieure feiten mogen voor de burger geen negatieve strafrechtelijke consequenties worden verbonden. Het retroactiviteitsverbod kan worden gerelateerd zowel aan het rechtszekerheidsbeginsel als aan staatkundige machtsverdeling. Ten eerste moeten burgers op de wet kunnen vertrouwen en daaraan een redelijke mate van zekerheid kunnen ontlenen over welke gedragingen strafbaar zijn en welke niet. Op die manier wordt de individuele autonomie gewaarborgd.1 Daarnaast kan worden gewezen op de machtsverdeling: de wetgever heeft tot taak het stellen van algemene regels, de rechter moet ze toepassen. Een regel die wordt toegepast op anterieure feiten bevat, zoals Groenhuijsen en Melai het formuleren, een ‘onvoorwaardelijk rechtsoordeel in concreto’.2 Een concrete gedraging die reeds heeft plaatsgevonden wordt dan ex post facto een strafbaar feit.
Het retroactiviteitsverbod staat niet wezenlijk ter discussie en is daarom voor dit onderzoek niet de meest interessante norm. In paragraaf 7.2 komt de vraag aan de orde wat in het strafrecht de hoofdregel is ter zake van het bepalen van het relevante recht: is dat het recht zoals het gold ten tijde van het plegen van het delict, of zoals het gold ten tijde van de berechting? Het antwoord op die vraag heeft gevolgen voor de verhouding tussen het verbod van terugwerkende kracht en het in het volgende hoofdstuk te bespreken mildheidsgebod, dat kan leiden tot toepassing met terugwerkende kracht van een mildere strafwet. Bovendien wordt uiteengezet welke vragen moeten worden beantwoord bij toepassing van het verbod van terugwerkende kracht. In paragraaf 7.3 kijk ik naar de toepassing van het verbod van terugwerkende kracht op normen van Europees recht en op omzettingswetgeving. Daarnaast komt de relevante rechtspraak van het EHRM aan de orde. De wijze waarop Nederland omgaat met deze Europese normen komt niet apart aan bod in dit hoofdstuk, aangezien er in de literatuur noch jurisprudentie aanwijzingen zijn dat de meerlagigheid van het Europees strafrecht op dit punt vragen oproept. Omzettingswetgeving wordt niet toegepast op feiten vóór de inwerkingtreding daarvan gepleegd.
Het hoofdstuk sluit af met een deelconclusie in paragraaf 7.4.