Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/7.4:7.4 Deelconclusie
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/7.4
7.4 Deelconclusie
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De inwerkingtreding van Europese wetgevingshandelingen is geregeld in het werkingsverdrag van de Europese Unie. In beginsel heeft Europese wetgeving geen terugwerkende kracht, maar op dat uitgangspunt kunnen uitzonderingen worden gemaakt. Buiten het strafrecht is de vooruitwerkende kracht namelijk gebaseerd op gerechtvaardigd vertrouwen, en waar dat niet geschaad wordt kan een bepaling indien noodzakelijk terugwerkende kracht hebben. In het Europees recht wordt geen strafrechtelijke aansprakelijkheid gevestigd, dat geldt zowel voor richtlijnen als voor verordeningen. Het Hof van Justitie kan daarom niet zelf strafbepalingen al dan niet met terugwerkende kracht toepassen. Niettemin mogen ook rechtshandelingen van de EU die mede ten grondslag kunnen worden gelegd aan een strafrechtelijke veroordeling, geen terugwerkende kracht hebben. Dit betreft bijvoorbeeld de plaatsing van een persoon op terrorismelijsten.1
Het Europees recht bevat de plicht voor lidstaten om het verbod op terugwerkende kracht te handhaven. Daarom bevat het Europees recht nooit de verplichting om gedragingen met terugwerkende kracht te criminaliseren. Europese richtlijnen en verordeningen kunnen zelf terugwerkende kracht hebben, maar strafrechtelijke omzettingswetgeving die daarop is gebaseerd moet het retroactiviteitsverbod respecteren. Ook wanneer nationale strafbepalingen verwijzen naar verordeningen, mag dit Europees recht geen terugwerkende kracht hebben. Het verbod van terugwerkende kracht geldt dus voor alle normen die de grondslag kunnen vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Er vindt bij de toepassing van het retroactiviteitsverbod geen afweging plaats. Deze benadering past goed bij de rechtspositivistische conceptie van het legaliteitsbeginsel.2
Voor het Nederlandse recht levert deze rechtspraak geen problemen op. Ook naar nationaal recht is het verbod op terugwerkende kracht van strafbepalingen onbetwist. Als gezegd biedt de Europese jurisprudentie geen inzicht in de vraag of strafbepalingen met terugwerkende kracht mogen worden toegepast op voortgezette handelingen. Het EHRM staat dit onder strikte voorwaarden toe. Aangezien in het Europees recht geen strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd, is dit vooralsnog een vraag van nationaal recht. Dat zou anders zijn indien het Hof van Justitie zich daarover zou uitlaten, hetgeen vooralsnog niet is gebeurd. Buiten het strafrecht is wel duidelijk dat nieuwe regels gevolgen kunnen hebben voor reeds ontstane situaties die voortduren, dus het valt te verwachten dat het Hof van Justitie het EHRM zal volgen.