Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/4.3.3.2
4.3.3.2 Courage/Crehan
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS579903:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Conclusie A-G Van Gerven 27 oktober 1993, Banks/British Coal Corporation, C-182/92, Jurispr. 1994, p. I-1209, punt 36-45. Van Gerven meent dat de aansprakelijkheid van particulieren voor schending van direct werkende bepalingen van Unierecht de mededingingsregels meer operationeel kan maken en dat het een logisch sluitstuk is van de horizontale directe werking van deze regels. Ik sluit me hierbij aan.
In Francovich achtte het Hof een lidstaat aansprakelijk voor schade die particulieren leden als gevolg van schending van het Unierecht. HvJ EG 19 november 1991, Francovich/Italiaanse Republiek, gevoegde zaken C-6/90en C-9/90, Jurispr. 1991, p. I-5357, punt 33, 37. Zie voor de aansprakelijkheid van de staat tegenover een particulier bij een richtlijnbepaling het arrest Foster: HvJ EG 12 juli 1990, Foster e.a./British Gas, C-188/89, Jurispr.1990, p. I-3313, punt 22.
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6279.
Daarmee is deze vordering eigenlijk een actie uit onverschuldigde betaling.
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6297, punt 24.
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6279, punt 36.
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6279, punt 32. 33, 36. Een partij kan geen schadevergoeding vorderen indien hij in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de verstoring van de mededinging. Tegen een dergelijke regel van nationaal recht verzet het gemeenschapsrecht zich niet.
HvJ EU 6 november 2012, Europese Gemeenschap/Otis e.a., C-199/11, ECLI:EU:C:2012:684, NJ 2013/168 m.nt. Mok, punt 40-43: iedereen kan schadevergoeding vorderen indien inbreuk is gemaakt op het kartelrecht en er een causaal verband bestaat tussen die schade en een door artikel 101 VWEU verboden overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging.
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6279, punt 29.
146. Aansprakelijkheid van particulieren op grond van direct werkende Europeesrechtelijke bepalingen is voor het eerst onderzocht door Advocaat- Generaal Van Gerven in Banks.1 Van Gerven doet daarbij inspiratie op uit het arrest Francovich.2 Het Hof ging pas in het arrest Courage/Crehan dieper in op de aansprakelijkheid van particulieren.3 Crehan pachtte een pub bij IEL, een 50% dochter van de Engelse bierbrouwer Courage. Aan de pachtovereenkomst was een verplichting tot afname van Courage-bier gekoppeld. De bierprijzen die Crehan moest betalen, lagen echter hoger dan de prijs voor afnemers die geen pachtovereenkomst hadden. Courage vorderde betaling van onbetaalde bierleveranties. In reconventie stelde Crehan Courage aansprakelijk voor de schade, te weten de meerprijs die hij had betaald voor het bier. Daarnaast verweerde Crehan zich tegen de vordering tot betaling door te stellen dat de overeenkomst nietig was. Om die reden zou een basis voor een vordering tot nakoming van de overeenkomst ontbreken.4 Naar Engels recht is het een partij bij een onwettige overeenkomst niet toegestaan schadevergoeding te eisen van de wederpartij. De Britse Court of Appeal vraagt zich af of deze regel van Engels recht verenigbaar is met het Unierecht. De Court of Appeal stelt prejudiciële vragen aan het Hof. De eerste twee vragen zien erop of een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken in de zin van artikel 101VWEU zich voor de nationale rechter op schending van dit artikel kan beroepen om vergoeding te vorderen van schade die voortvloeit uit de gebondenheid aan een contractsbeding dat in strijd is met artikel 101 VWEU. Het Hof wijst erop dat:
“(…) elke particulier zich in rechte op schending van artikel 101 lid 1 van het VWEU (aanpassing artikel IL) kan beroepen, ook wanneer hij partij is bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van deze bepaling (…).”5
En:
“26 Aan de volle werking van artikel 101 VWEU (aanpassing artikel IL), in het bijzonder het nuttig effect van het in lid 1 neergelegde verbod, zou worden afgedaan indien niet eenieder vergoeding kon vorderen van schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging kan beperken of vervalsen.
27 (…) In zoverre kunnen bij de nationale rechter ingediende schadevorderingen wezenlijk bijdragen tot de handhaving van een daadwerkelijke mededinging in de Gemeenschap.”
Vervolgens gaat het Hof in op de vraag of het Unierecht zich verzet tegen een algemene regel van nationaal recht volgens welke een partij bij een overeenkomst geen schadevergoeding kan vorderen wegens het enkele feit dat zij partij is bij de overeenkomst. Het HvJ EU antwoordt bevestigend.6 Eenieder die schade heeft geleden door een inbreuk op artikel 101 VWEU heeft de mogelijkheid om in rechte schadevergoeding te vorderen.
147. Daarna gaat het Hof in op de vraag of het Unierecht zich verzet tegen een regel van nationaal recht volgens welke het een partij niet is toegestaan om zich (ter verkrijging van schadevergoeding) op haar eigen onrechtmatig handelen te beroepen. Daarmee samen hangt de vraag welke omstandigheden dan in aanmerking moeten worden genomen om de gegrondheid van de vordering te beoordelen. Het HvJ EU overweegt:
“31 Mits de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd (…) staat het gemeenschapsrecht er evenmin aan in de weg dat het nationale recht een partij ten aanzien waarvan is vastgesteld dat zij in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de verstoring van de mededinging, het recht ontzegt schadevergoeding te vorderen van haar contractpartij. Overeenkomstig een beginsel dat in de meeste rechtsstelsels van de lidstaten wordt erkend (…) mag een justitiabele niet profiteren van zijn eigen onrechtmatig handelen, wanneer dit is komen vast te staan.
32 (…) Tot de beoordelingsfactoren die in dit verband door de bevoegde nationale rechter in aanmerking kunnen worden genomen, behoren de economische en de juridische context waarin de contractpartijen zich bevinden alsmede (…) de respectieve onderhandelingspositie en het respectieve gedrag van beide contractpartijen.
33 Inzonderheid moet de bevoegde nationale rechter nagaan, of de partij die schade beweert te hebben geleden (…) zich ten opzichte van de wederpartij in een duidelijk zwakkere positie bevond, zodat haar vrijheid om over de clausules van bedoelde overeenkomst te onderhandelen (…) uiterst beperkt zo niet nihil zouden zijn geweest.”7
148. In het arrest Otis heeft het HvJ EU zijn met Courage ingezette lijn bevestigd: iedereen die schade heeft geleden door schending van artikel 101 VWEU heeft de mogelijkheid om in rechte schadevergoeding te vorderen.8 De lidstaten hebben de bevoegdheid om procesregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de personen aan het Unierecht ontlenen mits de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd.9 Het HvJ EU heeft in beide arresten nagelaten de vereisten van de schadevergoedingsactie op Unierechtelijke grondslag te definiëren. Wel kan uit de rechtspraak van het Hof inzake de buitencontractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie en haar lidstaten en het VWEU een aantal voorwaarden voor aansprakelijkheid van particulieren worden afgeleid.