Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:277 BW:Schadevergoeding bij ontbinding
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:277 BW
Schadevergoeding bij ontbinding
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. E.J. Bellaart, actueel t/m 25-11-2017
Actueel t/m
25-11-2017
Tijdvak
01-01-1992 tot: -
Auteur
mr. E.J. Bellaart
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:277 BW
De ontbinding van een overeenkomst op de voet van art. 6:265 BW en schadevergoeding kunnen zowel onafhankelijk van elkaar als in combinatie (cumulatief) worden gevorderd. Dit artikel stelt dat buiten twijfel. In de literatuur is opgemerkt dat deze bepaling in die zin overbodig is omdat het algemene art. 6:74 BW hetzelfde meebrengt.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juli 2011 (G4/Hanzevast Beleggingen) geoordeeld dat art. 6:277 BW ertoe strekt buiten twijfel te stellen dat ook de schade die door de ontbinding wordt veroorzaakt en die bij keuze van andere rechtsmiddelen niet zou zijn geleden, voor vergoeding in aanmerking komt. Hiermee werd het in oudere vakliteratuur wel verdedigde standpunt verworpen dat ontbinding de schuldeiser slechts recht zou geven op vergoeding van schade die het gevolg was van de wanprestatie van de schuldenaar, maar niet van de ontbinding zelf: āDe keuze van dit rechtsmiddel mag hem dus niet ten kwade worden geduidā (T.M., Parl. Gesch. Boek 6, p. 1036). Art. 6:277 BW stelt echter wat betreft de schadeplichtigheid van de tekortschietende schuldenaar geen andere of verdergaande eisen dan voortvloeien uit art. 6:74 BW. Ook in laatstgenoemde bepaling ligt dus besloten dat (ook) de schade die het gevolg is van het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, daaronder begrepen het zogenoemde positief contractsbelang, vergoed moet worden door de schuldenaar wiens verzuim heeft geleid tot het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, aldus de Hoge Raad.2
Wat bij deze bepaling dus voor ogen dient te worden gehouden is dat ontbinding niet is vereist voor schadevergoeding.
Voor vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming) is zelfs vereist dat de overeenkomst in stand blijft, wat niet verenigbaar is met ontbinding. Vergoeding van aanvullende schade (zoals omzetverlies), ontstaan door de gebrekkige nakoming, kan zowel met als zonder ontbinding worden gevorderd.3 Bepaalde schadeposten kunnen echter wel het gevolg zijn van de ontbinding.4Art. 6:277 BW maakt duidelijk dat ook deze schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen.
Uit lid 2 van het onderhavige artikel volgt dat, indien de tekortkoming op grond waarvan is ontbonden niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend (overmacht), de schuldenaar niet schadeplichtig is, behoudens binnen de grenzen van art. 6:78 BW (welk artikel ziet op de situatie dat de in overmacht verkerende schuldenaar een voordeel zou hebben vergeleken bij de vermogenstoestand die uit een ongehinderde integrale uitvoering van de overeenkomst zou zijn voortgevloeid).5Art. 6:277 lid 2 BW sluit dus ook in zoverre aan bij de algemene regels.
Een en ander betekent dat uit art. 6:277 lid 1 en 2 BW in beginsel geen andere stelplicht en bewijslast voortvloeien dan uit de algemene bepalingen met betrekking tot de verplichting tot schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming. Wat betreft de stelplicht en bewijslast voor het vorderen van een schadevergoeding wordt verwezen naar de commentaren op art. 6:74 BW e.v.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:277 BW
Schadevergoeding bij ontbinding
mr. E.J. Bellaart, actueel t/m 25-11-2017
25-11-2017
01-01-1992 tot: -
mr. E.J. Bellaart
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:277 BW
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 277
Uitleg
De ontbinding van een overeenkomst op de voet van art. 6:265 BW en schadevergoeding kunnen zowel onafhankelijk van elkaar als in combinatie (cumulatief) worden gevorderd. Dit artikel stelt dat buiten twijfel. In de literatuur is opgemerkt dat deze bepaling in die zin overbodig is omdat het algemene art. 6:74 BW hetzelfde meebrengt.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juli 2011 (G4/Hanzevast Beleggingen) geoordeeld dat art. 6:277 BW ertoe strekt buiten twijfel te stellen dat ook de schade die door de ontbinding wordt veroorzaakt en die bij keuze van andere rechtsmiddelen niet zou zijn geleden, voor vergoeding in aanmerking komt. Hiermee werd het in oudere vakliteratuur wel verdedigde standpunt verworpen dat ontbinding de schuldeiser slechts recht zou geven op vergoeding van schade die het gevolg was van de wanprestatie van de schuldenaar, maar niet van de ontbinding zelf: āDe keuze van dit rechtsmiddel mag hem dus niet ten kwade worden geduidā (T.M., Parl. Gesch. Boek 6, p. 1036). Art. 6:277 BW stelt echter wat betreft de schadeplichtigheid van de tekortschietende schuldenaar geen andere of verdergaande eisen dan voortvloeien uit art. 6:74 BW. Ook in laatstgenoemde bepaling ligt dus besloten dat (ook) de schade die het gevolg is van het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, daaronder begrepen het zogenoemde positief contractsbelang, vergoed moet worden door de schuldenaar wiens verzuim heeft geleid tot het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, aldus de Hoge Raad.2
Wat bij deze bepaling dus voor ogen dient te worden gehouden is dat ontbinding niet is vereist voor schadevergoeding.
Voor vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming) is zelfs vereist dat de overeenkomst in stand blijft, wat niet verenigbaar is met ontbinding. Vergoeding van aanvullende schade (zoals omzetverlies), ontstaan door de gebrekkige nakoming, kan zowel met als zonder ontbinding worden gevorderd.3 Bepaalde schadeposten kunnen echter wel het gevolg zijn van de ontbinding.4Art. 6:277 BW maakt duidelijk dat ook deze schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen.
Uit lid 2 van het onderhavige artikel volgt dat, indien de tekortkoming op grond waarvan is ontbonden niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend (overmacht), de schuldenaar niet schadeplichtig is, behoudens binnen de grenzen van art. 6:78 BW (welk artikel ziet op de situatie dat de in overmacht verkerende schuldenaar een voordeel zou hebben vergeleken bij de vermogenstoestand die uit een ongehinderde integrale uitvoering van de overeenkomst zou zijn voortgevloeid).5Art. 6:277 lid 2 BW sluit dus ook in zoverre aan bij de algemene regels.
Een en ander betekent dat uit art. 6:277 lid 1 en 2 BW in beginsel geen andere stelplicht en bewijslast voortvloeien dan uit de algemene bepalingen met betrekking tot de verplichting tot schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming. Wat betreft de stelplicht en bewijslast voor het vorderen van een schadevergoeding wordt verwezen naar de commentaren op art. 6:74 BW e.v.
Voetnoten
1.
Ontbinding overeenkomsten (Mon. BW nr. B58) 2011/84. Zie daarover: W.H. van Boom, GS Verbintenissenrecht, art. 277 Boek 6 BW, aant. 3.
2.
HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai.
3.
Zie onderdeel 5 van de noot van T.F.E. Tjong Tjin Tai onder HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3072, NJ 2015/85.
4.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/710; Ontbinding overeenkomsten (Mon. BW nr. B58) 2011/84(e).
5.
W.H. van Boom, GS Verbintenissenrecht, art. 277 Boek 6 BW, aant. 5.