NJB 2019/1670:Veroordeling wegens smaadschrift art. 261 lid 2 Sr en het recht op vrijheid van meningsuiting in art. 10 EVRM: dit recht staat aan zodanige veroordeling niet in de weg indien die veroordeling een op grond van art. 10 lid 2 EVRM toegelaten beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in dit verband dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient te worden bezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. In casu niet zonder meer begrijpelijke verwerping door het hof dat de op openbare plekken opgehangen posters met de tekst ‘[A] Uw duurzame partner in deportaties Bouwt vol trots de gezinsgevangenis voor vluchtelingen op kamp Zeist Kampzeist.nl.’ valt onder het recht op vrijheid van meningsuiting. Daartoe telt onder meer dat de verdachte hiermee beoogde te protesteren tegen het overheidsbeleid en dat de verdachte aldus deelnam aan het publieke debat daarover. Aan het gebruik van de woorden ‘deportaties’ en ‘Kamp Zeist’ heeft het Hof, mede in verband met de omstandigheid dat uitingen in het licht van art. 10 EVRM een zekere mate van overdrijving of provocatie mogen bevatten, niet zonder nadere motivering kunnen ontlenen dat daardoor de uitlating onnodig grievend is jegens het bouwbedrijf, dat rekening moest houden met publiek geuit ongenoegen