Bacardi c.s. noemt in het petitum kennelijk abusievelijk gedaagden 19-20 in plaats van gedaagden 20-21.
Rb. Den Haag, 30-11-2016, nr. C/09/446565 / HA ZA 13-771
ECLI:NL:RBDHA:2016:14426
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-11-2016
- Zaaknummer
C/09/446565 / HA ZA 13-771
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:14426, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑11‑2016; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBDHA:2015:11440, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑09‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBDHA:2015:2989, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 18‑03‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 30‑11‑2016
Inhoudsindicatie
bevoegdheidsincident; bevoegdheid Nederlandse rechter om kennis te nemen van vorderingen wegens inbreuken op Gemeenschaps- en Beneluxmerken en wegens onrechtmatige daad; zekerheidsstelling voor proceskosten; 97(5) GMVo; 6 EEX-Vo;
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/446565 / HA ZA 13-771
Vonnis in incident van 30 november 2016
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
BACARDI AND COMPANY LIMITED,
gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BACARDI-MARTINI B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweersters in incidenten;
advocaat thans mr. N.W. Mulder te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
3. [A],
wonende te [woonplaats 1] , België,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
4. [B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiser in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S HOLLAND TRADING GROUP B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding;
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAMSTRA EXPORT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAMSTRA LIQUORS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE DRANKEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE DRANKEN NEDERLAND B.V.
t.h.o.d.n. Square dranken,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
11. [C],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiser in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
12. de vennootschap naar vreemd recht
HELLWEGE SPIRITUOSEN & WEIN VERTRIEBS GMBH,
gevestigd te Prisdorf, Duitsland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
13. de vennootschap naar vreemd recht
EMIL KRITZKY GMBH SCHIFFSAUSRÜSTUNG,
gevestigd te Prisdorf, Duitsland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.H.I. LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.H.S. B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
16. de vennootschap naar vreemd recht
CORRIG LOGISTICS EUROPE LTD.,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEREMA TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. H.W.J. Smeltekop te Groningen,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidB & S PAUL GLOBAL B.V.
t.h.o.d.n. Bosman Bonded Stores,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&S GLOBAL TRANSIT CENTER B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
20. [D],
wonende te [woonplaats 4] , Ierland,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiser in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
21. [E],
wonende te [woonplaats 4] , Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot zekerheidstelling,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
22. de vennootschap naar vreemd recht
BRANDLUX LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
23. de vennootschap naar vreemd recht
SHANNON BRANDS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
24. de vennootschap naar vreemd recht
KEY BRANDS DISTRIBUTORS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
25. de vennootschap naar vreemd recht
FIRST BRANDS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
26. de vennootschap naar vreemd recht
PRIME BRANDS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het incident tot onbevoegdheidverklaring en tot zekerheidstelling en aanhouding,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Conform de eerdere incidentele vonnissen in deze procedure zullen eiseressen hierna afzonderlijk worden aangeduid als Bacardi Limited en Bacardi Nederland en gezamenlijk als Bacardi c.s. (vrouwelijk enkelvoud), zal gedaagde in de hoofdzaak sub 3 worden aangeduid als [A], gedaagde in de hoofdzaak sub 4 als [B], gedaagde in de hoofdzaak sub 11 als [C] en gedaagde in de hoofdzaak sub 20 en 21 tezamen als [D] c.s.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 5, 7-10, 12-14, 18 en 22-26 zullen hierna zoals in de eerdere vonnissen ook worden aangeduid als de vennootschappen.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 1 tot en met 6, 11 en 20-211.zullen hierna ook worden aangeduid als de bestuurders.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 14-17 en 19 zullen hierna ook worden aangeduid als de tussenpersonen.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 12 en sub 13 zullen hierna ook worden aangeduid als Hellwege respectievelijk Kritzky en tezamen als de Duitse vennootschappen.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 16 en 22 tot en met 26 zullen hierna ook worden aangeduid als Corrig, Brandlux, Shannon Brands, Key Brands, First Brands en Prime Brands en tezamen als de Ierse vennootschappen.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 1, 2, 4, 6, 11, en 20 en 21, zullen ook worden aangeduid als [B] c.s. (mannelijk enkelvoud).
Gedaagden in de hoofdzaak sub 12, 13, 16, en 22 tot en met 26 zullen hierna ook worden aangeduid als de Buitenlandse vennootschappen.
Gedaagden in de hoofdzaak sub 5, 7 tot en met 10, 12 tot en met 16, 18, 19, en 22 tot en met 26 zullen hierna ook worden aangeduid als de Buitenlandse vennootschappen c.s.
Voor Bacardi c.s. wordt de zaak inhoudelijk behandeld door haar procesadvocaat tezamen met mr. S.D. Brommersma, eveneens advocaat te Amsterdam.
Voor de Buitenlandse vennootschappen c.s. wordt de zaak inhoudelijk behandeld door mr. G. van der Wal en mr. S.H. Verrips, beiden advocaat te Brussel (België).
Voor [B] c.s. wordt de zaak inhoudelijk behandeld door zijn procesadvocaat en mr. J.C.J. van de Rakt, eveneens advocaat te Rotterdam.
1. De procedure
1.1.
Het hier relevante verloop van de procedure tot en met heden blijkt uit:
- -
de dagvaardingen van 22 april 2013 en 23 april 2013, tevens inhoudende een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening en tot het verstrekken van afschrift van bescheiden;
- -
de akte houdende overlegging producties, met producties 0 tot en met 24;
- -
het tegen de Buitenlandse vennootschappen c.s. verleende verstek;
- -
de conclusie van antwoord in de incidenten en in conventie, tevens incidentele conclusie tot zekerheidstelling van [B] c.s.;
- de conclusie van antwoord van de Buitenlandse vennootschappen c.s. in de incidenten ex artikel 223 Rv en artikel 843a Rv en in conventie, tevens houdende:
- de incidentele vordering van de Buitenlandse vennootschappen tot onbevoegdverklaring;
- de incidentele vordering tot zekerheidstelling van de Buitenlandse vennootschappen c.s.;
- het verzoek tot aanhouding ex artikel 392 lid 6 Rv van de Buitenlandse vennootschappen c.s.;
- de incidentele conclusie van antwoord van Bacardi c.s. in het door [B] c.s. opgeworpen incident tot zekerheidstelling;
- de conclusie van antwoord van Bacardi c.s. in het door de Buitenlandse vennootschappen c.s. opgeworpen incident;
- de brief van 29 januari 2016 van de Buitenlandse vennootschappen c.s., waarin
mr. Van der Wal een toelichting geeft op het verzoek tot aanhouding op grond van artikel 392 lid 6 Rv;
- de brief van 1 februari 2016 van Bacardi c.s., waarin zij bezwaar maakt tegen voormelde brief van 29 januari 2016 en waarin zij verzoekt om pleidooi in het door haar opgeworpen incident tot inzage op grond van artikel 843a Rv en het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2.
Op 18 maart 2015 is vonnis gewezen in een eerder door [A] opgeworpen bevoegdheidsincident.2.Vervolgens is op 30 september 2015 vonnis gewezen in een door [B], [C] en [D] c.s. opgeworpen bevoegdheidsincident.3.Op diezelfde datum is vonnis gewezen in het door [A] opgeworpen incident tot zekerheidstelling en schorsing.4.
1.3.
Vonnis in de door [B] c.s. en de Buitenlandse Vennootschappen c.s. opgeworpen incidenten is nader bepaald op heden.
2. Inleiding
2.1.
Voor een goed begrip van de vorderingen en de grondslagen daarvan acht de rechtbank het nodig om, net als in de eerdere bevoegdheidsincidenten, eerst een aantal stellingen van Bacardi c.s. en door haar gehanteerde definities weer te geven.
2.2.
Bacardi c.s. stelt dat Bacardi Limited houdster en Bacardi Nederland licentieneemster is van een aantal in de dagvaarding nader gespecificeerde Gemeenschapsmerken5., Beneluxmerken en internationale merkregistraties met gelding voor de Benelux, die zij, naar de rechtbank begrijpt, aanduidt als de BACARDI-merken.
2.3.
Bacardi c.s. maakt in haar processtukken en vorderingen voorts gebruik van de aanduidingen Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten. Zij definieert deze als: alle op het grondgebied van de Europese Unie (hierna: EU) verhandelde Bacardi-producten6.:
- -
I) ten aanzien waarvan door of namens gedaagden de productcodes zijn verwijderd, ongeacht de herkomst van de Bacardi-producten en ongeacht de douanestatus daarvan;
- -
II) ten aanzien waarvan uit de administratie van gedaagden of derden die door gedaagden zijn ingeschakeld, blijkt dat het om producten gaat waarvan de productcodes zijn verwijderd, ongeacht de herkomst van de Bacardi-producten en ongeacht de douanestatus daarvan;
- -
III) ten aanzien waarvan door gedaagden niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend de T1-status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrije verkeer van goederen in de EU;
- -
IV) met de niet-communautaire status (T1) indien deze producten als niet-communautaire producten worden verkocht maar niet door de koper als niet-communautaire producten zijn ontvangen;
- -
V) met de niet-communautaire status (T1) indien deze producten worden aangeboden aan marktpartijen zonder dat bij dit aanbod een voorbehoud is gemaakt dat deze producten zijn bestemd voor verkoop buiten de EU.
3. Vorderingen en grondslagen in de hoofdzaak
3.1.
Bacardi c.s. vordert in de hoofdzaak, zakelijk weergegeven en voor zover thans relevant:
1. te verklaren voor recht:
a. dat de vennootschappen inbreuk hebben gemaakt op de BACARDI-merken en/of onrechtmatig hebben gehandeld en/of in groepsverband onrechtmatig hebben gehandeld door het verhandelen van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
b. dat de tussenpersonen onrechtmatig hebben gehandeld door het verlenen van diensten van een tussenpersoon aan de vennootschappen;
c. dat de bestuurders onrechtmatig jegens Bacardi c.s. hebben gehandeld vanwege het onbehoorlijk besturen van de vennootschappen;
2. de vennootschappen te veroordelen om de inbreuk op de BACARDI-merken en elk onrechtmatig handelen (in groepsverband) jegens Bacardi c.s. in de gehele EU te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, waaronder de verhandeling (in groepsverband) van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
3. de bestuurders te veroordelen om ervoor zorg te dragen dat de vennootschappen elke inbreuk op de merkrechten van Bacardi c.s. en elk onrechtmatig handelen jegens Bacardi c.s. in de gehele EU (doen) staken en gestaakt (doen) houden, waaronder verhandeling (in groepsverband) van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
4. de tussenpersonen te veroordelen het verlenen van diensten die inbreuk maken op de aan Bacardi c.s. toekomende rechten in de gehele EU te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden;
een en ander met winstafdracht en schadevergoeding, nevenvorderingen, en hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de overeenkomstig artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te begroten proceskosten.
3.2.
Bacardi c.s. legt aan haar vorderingen – zakelijk weergegeven en voor zover van belang voor de beslissing in de onderhavige incidenten – de volgende stellingen ten grondslag.
3.2.1.
Bacardi Limited is houdster van de BACARDI-merken. Bacardi Nederland is licentiehoudster van de BACARDI-merken en distributeur van Bacardi-producten in de Benelux.
3.2.2.
Gedaagden zijn betrokken bij de grootschalige verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten. De gedaagde vennootschappen hebben in groepsverband inbreuk op de Gemeenschaps- en Benelux merkrechten van Bacardi c.s. gemaakt en onrechtmatig jegens Bacardi c.s. gehandeld door de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten of zijn daarbij betrokken als tussenpersoon.
3.2.3.
Gedaagden zijn alle onderdeel van of nauw betrokken bij de B&S-groep. Aan het hoofd van de B&S-groep staan gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 (B&S Investments B.V. en B&S International B.V.). De directie van B&S International B.V. wordt gevormd door [A] en [B]. B&S International B.V. is enig aandeelhouder en bestuurder van gedaagde sub 5 (B&S Trading Group B.V.) en gedaagde sub 6 (B&S B.V.) B&S Trading Group B.V. en B&S B.V. staan ieder aan het hoofd van een tak werkmaatschappijen. [C] is bestuurder van Square Dranken B.V. en Square Dranken Nederland B.V. [D] c.s. zijn bestuurders en feitelijke beleidsbepalers van de Ierse vennootschappen. Zij hebben tevens een rol in de topholdings van de B&S-groep.
3.2.4.
PHI Logistics B.V. heeft Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten ingevoerd, opgeslagen en gedecodeerd en is, evenals Global Transit Center B.V., opgetreden als tussenpersoon. Ook bij PHS B.V. is een decodeerafdeling ingericht. Bacardi c.s. heeft het vermoeden dat Corrig eveneens betrokken is bij de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten.
3.2.5.
In Duitsland zijn Inbreukmakende Bacardi-producten aangetroffen die afkomstig waren van Hellwege. Kritzky exploiteert een groothandel in alcoholische producten en is gevestigd op hetzelfde adres als Hellwege en heeft hetzelfde e-mailadres en telefoonnummer als Hellwege. Bij een Nederlandse groothandel is een prijslijst van Kritzky aangetroffen met daarop Inbreukmakende Bacardi-producten.
3.2.6.
Brandlux, Shannon Brands en Key Brands hebben Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten in de handel gebracht en de BACARDI-merken gebruikt in zakelijke stukken. Deze vennootschappen worden gebruikt door Kamstra Export B.V. (verder: Kamstra Export) als verkopende partij terwijl in de praktijk Kamstra Export de betreffende transactie aangaat. De producten zijn eigendom van Kamstra Export en zijn nooit in Ierland geweest.
3.2.7.
First Brands en Prime Brands zijn gevestigd op hetzelfde adres als Key Brands en andere (inmiddels ontbonden) Ierse vennootschappen die in het verleden een rol hebben gespeeld bij de verhandeling van Inbreukmakende Bacardi-producten. Voorts hebben First Brands en Prime Brands dezelfde bestuurder en hanteren zij dezelfde algemene voorwaarden als de overige Ierse vennootschappen. Het is dan ook aannemelijk dat zij op dezelfde wijze als de overige Ierse vennootschappen, al dan niet als tussenpersoon of agent van Kamstra Export, hebben deelgenomen aan de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten.
4. De incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de Buitenlandse vennootschappen
4.1.
Volgens de uiteenzetting van Bacardi c.s. in de dagvaarding zou de bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen tegen de Buitenlandse vennootschappen bestaan op grond van artikel 6 lid 1 van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder: EEX-Vo (oud)7.juncto de artikelen 96 en 97 lid 1 van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (verder: GMVo) dan wel op grond van de artikelen 96 juncto 97 lid 5 GMVo. Voor zover haar vorderingen zijn gebaseerd op inbreuk op haar Beneluxmerken of op onrechtmatig handelen, beroept Bacardi c.s. zich in haar incidentele conclusie van 6 januari 2016 voorts op artikel 4.6 lid 1 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) respectievelijk 5 lid 3 EEX-Vo (oud). Wat Corrig betreft meent Bacardi c.s. dat de Nederlandse rechter bovendien bevoegd is op grond van artikel 1:10 jo. 1:14 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
De Buitenlandse vennootschappen vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen jegens hen kennis te nemen. Zij hebben daartoe het volgende gesteld. De Buitenlandse Vennootschappen hebben geen woonplaats in Nederland. Voorts missen de artikelen 6 lid 1 EEX-Vo (oud), en 96 en 97 lid 5 GMVo toepassing, zodat de Nederlandse rechter geen internationale bevoegdheid heeft. Bacardi c.s. kan geen succesvol beroep doen op artikel 6 EEX-Vo (oud), omdat geen van de (Nederlandse) ankergedaagden woonplaats heeft in het arrondissement Den Haag. Daarnaast is geen sprake van eenzelfde situatie feitelijk en rechtens, zoals vereist voor toepassing van artikel 6 EEX-Vo(oud), en was het voor de Buitenlandse vennootschappen ook niet voorzienbaar dat zij voor een vordering ter zake van een beweerdelijke merkinbreuk voor deze rechtbank zouden worden opgeroepen. Het beroep op artikel 97 lid 5 GMVo gaat niet op omdat Bacardi c.s. niet concreet heeft gesteld en gespecificeerd welke (dreigende) inbreukmakende handelingen van de Buitenlandse Vennootschappen in Nederland plaatsvinden of hebben plaatsgevonden. Tot slot bestaat ten aanzien van de Buitenlandse vennootschappen evenmin bevoegdheid op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo (oud), aangezien niet is gesteld of gebleken dat zij onrechtmatig hebben gehandeld in het arrondissement Den Haag of dat daar schade zou zijn ingetreden.
5. De beoordeling van de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de Buitenlandse vennootschappen
5.1.
Mede gezien het in de dagvaarding onder randnummer 77 opgenomen schema en de bijlagen waarnaar in dit schema wordt verwezen (productie 17 van Bacardi c.s.), categoriseert de rechtbank de aan de vorderingen in de hoofdzaak tegen de Buitenlandse vennootschappen ten grondslag liggende stellingen als volgt. Volgens Bacardi:
- -
i) hebben Shannon Brands, Brandlux en Key Brands inbreuk gemaakt op Gemeenschapsmerken van Bacardi c.s.;
- -
ii) heeft Shannon Brands daarnaast inbreuk gemaakt op Benelux- of internationale merkregistraties van Bacardi c.s. met gelding voor de Benelux;
- -
iii) hebben de Ierse vennootschappen, met uitzondering van Corrig, in groepsverband onrechtmatig gehandeld door zich als agent te laten gebruiken door Kamstra Export bij het aangaan van inbreukmakende of onrechtmatige transacties, welke transacties zijn toe te rekenen aan Kamstra Export;
- -
iv) is Corrig als tussenpersoon betrokken bij de verhandeling van inbreukmakende of onrechtmatige producten.
- -
v) heeft Hellwege in Duitsland inbreuk gemaakt op Gemeenschapsmerken van Bacardi c.s.;
- -
vi) heeft Kritzky in Nederland inbreuk gemaakt op een Gemeenschaps- en Beneluxmerk van Bacardi c.s.;
5.2.
Voorop staat dat de rechtbank Den Haag niet kan worden aangemerkt als de rechtbank van de woonplaats van de Buitenlandse vennootschappen. De internationale bevoegdheid is dus niet te baseren op de woonplaats als bedoeld in artikel 97 lid 1 GMVo, of artikel 2 EEX-Vo (oud). De discussie tussen partijen spitst zich dan ook terecht toe op de bevoegdheidsregels van 97 lid 5 GMVo, artikel 6 EEX-Vo (oud) jo. artikel 97 lid 1 GMVo, en 5 lid 3 EEX-Vo (oud). Voor zover inbreuk op een Beneluxmerk of een internationale merkinschrijving met gelding voor de Benelux wordt verweten, kan evenmin bevoegdheid worden aangenomen op grond van de woonplaats van de gedaagde partij en dient dus te worden onderzocht of bevoegdheid volgt uit een ander in artikel 4.6 BVIE genoemd aanknopingspunt.
5.3.
De beoordeling van de bevoegdheid moet worden onderzocht aan de hand van wat Bacardi c.s. de Ierse vennootschappen en de Duitse vennootschappen meer concreet verwijt.
Shannon Brands, Brandlux en Key Brands
5.3.1.
De aan Shannon Brands, Brandlux en Key Brands verweten merkinbreuken (zie 5.1 (i)), zoals die volgen uit de in randnummer 77 van de dagvaarding opgenomen tabel, alsmede uit productie 17 van Bacardi c.s., betreffen transacties, door Bacardi c.s. aangeduid als Mevi AR, Mevi AZ, Mevi BB, Reisenhofer R1, Reisenhofer R2, en Prime Spirits PS1. Deze transacties zien volgens productie 17 op leveringen aan niet in Nederland gevestigde partijen (namelijk partijen in respectievelijk Griekenland, Spanje, Tsjechië, Oostenrijk, Oostenrijk en Duitsland). Voor vorderingen die zijn gebaseerd op deze transacties, die naar de rechtbank aanneemt volgens Bacardi c.s. inbreuk zouden maken op Gemeenschaps-BACARDI-merken, bestaat geen bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond 97 lid 5 GMVo. Toepassing van 6 EEX-Vo (oud) is niet aan de orde, al niet omdat ten aanzien van de genoemde transacties geen concrete aanwijzingen zijn aangevoerd die leiden tot het oordeel dat het gevaar van onverenigbare beslissingen bestaat.
5.3.2.
Bacardi verwijst verder naar de transacties in bijlagen VC 9 en VC10. Een bijlage VC 10 ontbreekt. VC9 betreft blijkens productie 17 een levering door Shannon Brands aan Van Caem International te Leiden (hierna: Van Caem) (zie 5.1 (ii)). De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van deze gestelde merkinbreuk op grond van artikel 97 lid 5 GMVo (voor zover inbreuk zou zijn gemaakt op een Gemeenschapsmerk) en 4.6 BVIE lid 1 (voor zover inbreuk zou zijn gemaakt op een Beneluxmerk).
5.3.3.
Het verweten onrechtmatig handelen als vermeld onder 5.1 (iii) komt erop neer dat Bacardi c.s. de Ierse vennootschappen aansprakelijk houdt op grond van artikel 6:166 BW voor inbreukmakende of onrechtmatige transacties die zijn verricht door Kamstra Export. Bacardi c.s. verwijst ook in dit verband naar de hiervoor vermelde transacties Mevi AR, Reisenhofer R2, en Prime Spirits PS1 waarbij als verkopende partij betrokken zou zijn respectievelijk Brandlux, Shannon Brands en Key Brands.8.
5.3.4.
De grondslag voor aansprakelijkheid van de Ierse vennootschappen is een andere dan die voor Kamstra Export is aangevoerd. Dit hoeft niet in de weg te staan aan toepassing van artikel 6(1) EEX-Vo (oud). De Buitenlandse vennootschappen wijzen er echter met verwijzing naar onder meer de arresten CDC9.(overweging 23) en Painer10.(overweging 81) terecht op dat het voor de Ierse vennootschappen voorzienbaar moet zijn geweest dat zij tezamen met Kamstra Export voor de Nederlandse rechter zouden worden gedaagd. Uit de door Bacardi c.s. overgelegde bijlagen Mevi AR, Reisenhofer R2, en Prime Spirits PS1 kan zulks niet worden afgeleid omdat niet blijkt dat Brandlux, Shannon Brands of Key Brands Kamstra Export bij de transacties hebben betrokken. Een toereikende motivering van Bacardi c.s. waarom niettemin voorzienbaarheid moet worden aangenomen ontbreekt. Alleen al daarom kan de bevoegdheid van deze rechtbank niet op artikel 6 EEX-Vo (oud) worden gebaseerd. De door Bacardi c.s. gestelde verwevenheid tussen (de bestuurders van) de vennootschappen is in dit verband onvoldoende.
5.3.5.
Artikel 5(3) EEX-Vo (oud) schept geen bevoegdheid aangezien niets is gesteld waaruit volgt dat de verweten onrechtmatige handelingen zich in dit arrondissement hebben voorgedaan of dat de schade hier is ingetreden.
Prime Brands, First Brands
5.3.6.
Ten aanzien van deze vennootschappen heeft Bacardi c.s. gesteld dat zij op dezelfde wijze als agent hebben gehandeld als Brandlux, Shannon Brands en Key Brands. Ook hier geldt dat de bevoegdheid niet kan worden gebaseerd op artikel 6(1) EEX-Vo (oud) of artikel 5(3) EEX-Vo (oud) om redenen als hiervoor uiteengezet voor Brandlux, Shannon Brands en Key Brands.
Corrig
5.3.7.
Anders dan Bacardi c.s. heeft betoogd, kan Corrig niet worden geacht woonplaats te hebben in Farmsum. Het beroep dat Bacardi c.s. doet op artikel 1:10 jo. 1:14 BW gaat niet op omdat bij de beoordeling van de internationale bevoegdheid de vaststelling van de woonplaats dient te geschieden aan de hand van artikel 2 in verbinding met artikel 60 EEX-Vo (oud). Deze bepalingen moeten autonoom worden uitgelegd. Bepalingen van nationaal recht spelen daarbij geen rol. Corrig is statutair in Ierland gevestigd. Bacardi c.s. heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de vestiging te Farmsum als hoofdvestiging in de zin van art. 60 EEX-Vo (oud) moet worden aangemerkt. Evenmin is gesteld of gebleken dat zich daar het hoofdbestuur bevindt. De omstandigheid dat de dagvaarding in Farmsum in ontvangst is genomen is in dat verband onvoldoende.
5.3.8.
Onder tussenpersoon verstaat Bacardi (zie randnummer 60 van de dagvaarding) de dienstverlener die de merkinbreuk welbewust faciliteert. Bacardi c.s. verwijt Corrig derhalve onrechtmatig handelen. Ook ten aanzien van Corrig ontbreekt echter een concreet verwijt. Bacardi c.s. vermoedt slechts dat Corrig als tussenpersoon betrokken is bij de verhandeling van inbreukmakende of onrechtmatige producten. Nu niet is gesteld of gebleken dat de verweten handelingen hebben plaatsgevonden in dit arrondissement of dat de schade zich (mede) in dit arrondissement heeft voorgedaan, is de rechtbank niet bevoegd om van de vorderingen tegen Corrig kennis te nemen op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo (oud). Artikel 6(1) EEX-Vo (oud) is niet van toepassing om redenen als hiervoor onder 5.3.1 vermeld.
Hellwege
5.3.9.
Hellwege wordt verweten in Duitsland Inbreukmakende (Bacardi c.s. bedoelt kennelijk: op Gemeenschapsmerken) producten te hebben geleverd aan Filippo’s, volgens randnummer 140 van de dagvaarding een groothandelsonderneming in Stuttgart (Duitsland). Verder ontbreekt enig concreet verwijt. Deze rechtbank is niet bevoegd de gesteld inbreukmakende verkoop in Duitsland te onderzoeken. Artikel 97 lid 5 GMVo is niet van toepassing. Evenmin kan de bevoegdheid worden gebaseerd op artikel 6 (1) EEX-Vo (oud), wederom omdat niet is in te zien dat het gevaar van onverenigbare beslissingen bestaat. Ten aanzien van Hellwege is de rechtbank onbevoegd.
Kritzky
5.3.10.
Kritzky wordt verweten het op een prijslijst aanbieden van inbreukmakende flessen BOMBAY SAPPHIRE aan een Nederlandse onderneming genaamd Torijn. Volgens de stelling van Bacardi c.s. is het woordmerk BOMBAY SAPPHIRE zowel als Gemeenschapsmerk als als Beneluxmerk geregistreerd. Deze rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de aldus gestelde inbreuk door Kritzky in Nederland op het Gemeenschapsmerk op grond van artikel 97 lid 5 GMVo. Wat de gestelde inbreuk op het Beneluxmerk betreft is relevant dat niet blijkt dat Torijn in dit arrondissement is gevestigd. Nu de gestelde inbreuk evenwel ziet op gebruik van hetzelfde teken dat inbreuk zou maken op gelijke Gemeenschaps- en Beneluxmerken van Bacardi en deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de gestelde inbreuk op het Gemeenschapsmerk, is aan te nemen dat deze rechtbank ook bevoegd is kennis te nemen van de inbreuk op het Beneluxmerk gezien de verknochtheid met de gestelde inbreuk op het Gemeenschapsmerk.
6. Conclusie met betrekking tot de bevoegdheid
6.1.
Op grond van hetgeen is overwogen in 5.3, is deze rechtbank bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak, voor zover deze zijn gebaseerd op:
-de levering van Shannon Brands aan Van Caem, voor zover daarmee inbreuk zou zijn gemaakt op aan Bacardi c.s. toebehorende Gemeenschaps- en Beneluxmerken;
-het aanbod op een prijslijst van Kritzky aan Torijn voor zover daarmee inbreuk zou zijn gemaakt op het aan Bacardi c.s. toebehorende Gemeenschaps- en Beneluxwoordmerk BOMBAY SAPPHIRE.
Tevens bestaat bevoegdheid om kennis te nemen van de door Bacardi c.s. tegen Shannon Brands en Kritzky gevorderde provisionele voorzieningen op grond van de bevoegdheid voor de hoofdzaak.
6.2.
Voor de overige vorderingen van Bacardi c.s. tegen de Buitenlandse vennootschappen in de hoofdzaak is de rechtbank niet bevoegd. Dat geldt ook voor de door Bacardi c.s. ingestelde provisionele voorzieningen tegen Brandlux, Keybrands, Prime Brands, First Brands, Corrig en Hellwege omdat de bevoegdheid om daarvan kennis te nemen niet volgt uit bevoegdheid voor de hoofdzaak en evenmin blijkt dat de bevoegdheid voor het treffen van deze voorzieningen gebaseerd kan worden op artikel 31 EEX-Vo (oud). Toewijzing van deze voorzieningen is bovendien niet aan de orde nu de hoofdzaak tegen deze partijen eindigt.
6.3.
In de procedure van Bacardi c.s. tegen Brandlux, Keybrands, Prime Brands, First Brands, Corrig en Hellwege wordt Bacardi c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
6.3.1.
Volgens de onbestreden opgave van de Buitenlandse vennootschappen bedragen de totale proceskosten € 30.000,-, waarvan € 25.000 voor de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring en € 5.000 voor de vordering tot zekerheidstelling. Het aandeel van Brandlux, Keybrands en Hellwege in dat bedrag is te stellen op voor elk 1/8 x € 25.000 (€ 3.125,-) + 1/17 x € 5.000 (€ 294,11) = € 3.419,11. In de procedure tegen Brandlux, Keybrands en Hellwege dienen de proceskosten te worden begroot deels met toepassing van 1019h Rv, voor zover het geschil ziet op inbreuk op merkrechten (vergelijk hiervoor onder 5.1 (i)), en deels met toepassing van het liquidatietarief, voor zover het geschil ziet op onrechtmatige daad (vergelijk hiervoor onder 5.1 (iii)). Partijen hebben zich over deze verdeling niet uitgelaten. De rechtbank schat het IE-deel van het geschil in op 50%. Voor het IE-deel van het geschil zijn de kosten derhalve te begroten op € 1.709,56. De kosten van het niet-IE deel van het geschil bedragen 1/17 x 0,5 x € 452 = € 13,29. De proceskosten van Brandlux, Keybrands en Hellwege zijn aldus in totaal te begroten op voor elk € 1.722,85, te vermeerderen met een evenredig deel van het betaalde griffierecht (1/17 x € 613,-).
6.3.2.
De vorderingen tegen Prime Brands, First Brands en Corrig zijn gebaseerd op onrechtmatige daad (vergelijk hiervoor onder 5.1 (iii en vi)). De proceskosten worden daarom begroot met toepassing van het liquidatietarief op voor elk 1/17 x € 452 = € 26,59, te vermeerderen met een evenredig deel van het betaalde griffierecht.
7. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van de Buitenlandse vennootschappen c.s.
7.1.
De Buitenlandse vennootschappen c.s. (de Buitenlandse vennootschappen en de gedaagde partijen in de hoofdzaak sub 5, 7 tot en met 10, 14, 15, 18 en 19) vorderen – zakelijk weergegeven – dat Bacardi Limited zekerheid stelt voor de proceskosten waartoe zij zou kunnen worden veroordeeld, te begroten op € 500.000,- althans een in goede justitie te begroten bedrag, met bepaling dat Bacardi Limited deze zekerheid op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis dient te stellen en met veroordeling van Bacardi Limited in de kosten van dit incident, begroot overeenkomstig artikel 1019h Rv.
7.2.
Aan hun vordering tot zekerheidstelling hebben de Buitenlandse vennootschappen c.s. ten grondslag gelegd dat Bacardi Limited een partij is zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering heeft ingesteld bij de Nederlandse rechter. In dit kader hebben zij gesteld dat Bacardi Limited gevestigd is in Liechtenstein en dat de uitzonderingen van artikel 224 Rv niet van toepassing zijn. De Buitenlandse vennootschappen hebben het als zekerheid te stellen bedrag becijferd op € 500.000,-, naar de rechtbank begrijpt inclusief griffierecht, nakosten en salaris advocaat overeenkomstig artikel 1019h Rv.
7.3.
Bacardi Limited beroept zich, net als in het eerder in deze zaak behandelde zekerheidsincident, op de uitzondering onder b (tenuitvoerlegging mogelijk in verdragsluitende staat). Daarnaast heeft Bacardi Limited aangevoerd dat het bedrag waarvoor zekerheid gesteld zou moeten worden te hoog is omdat in de hoofdzaak geen toepassing van artikel 1019h Rv is gevorderd en het bedrag overigens niet is gespecificeerd. Tot slot heeft Bacardi Limited aangevoerd dat het in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen indien zij voor alle gedaagden zekerheid moet stellen voordat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak ook maar heeft aangevangen. Zij acht dit in strijd met het fundamentele belang van toegang tot de rechter.
8. De beoordeling van de incidentele vordering tot zekerheidstelling van de Buitenlandse vennootschappen c.s.
8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv is een eisende partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij zou kunnen worden veroordeeld, tenzij één van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv zich voordoen.
8.2.
Volgens Bacardi Limited heeft zij op grond van artikel 1:10 in verbinding met 1:14 BW woonplaats in Zwitserland en kan een tegen haar te verkrijgen vonnis op grond van het EVEX-Verdrag11.in Zwitserland ten uitvoer worden gelegd. Dit betoog kan niet worden gevolgd. Voor de beoordeling of tenuitvoerlegging op grond van het EVEX-verdrag mogelijk is dient de woonplaats van Bacardi Limited niet te worden beoordeeld aan de hand van het BW maar aan de hand van artikel 60 van het EVEX-verdrag. Immers alleen indien volgens het EVEX-Verdrag de woonplaats van Bacardi Limited in Zwitserland is, kan het vonnis daar worden erkend en tenuitvoergelegd. Uit niets blijkt, en Bacardi Limited stelt ook niet, dat zij haar statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging in Zwitserland heeft. De stelling van Bacardi Limited dat het centrum van haar Europese (onderstreping rechtbank) activiteiten in Genève (Zwitserland) ligt, doet niet ter zake omdat daarmee niet is gegeven dat de mondiale hoofdvestiging van Bacardi Limited geacht moet worden te zijn gelegen in Zwitserland.
8.3.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank Bacardi Limited bevelen zekerheid te stellen op de door de Buitenlandse vennootschappen c.s. verlangde wijze. Anders dan Bacardi Limited heeft betoogd, hebben de Buitenlandse vennootschappen c.s. toepassing van artikel 1019h Rv gevorderd, te weten in randnummer 53.2 van hun incidentele conclusie / conclusie van antwoord. Indien en voor zover de specificatie ontbreekt, kan deze in een later stadium van de procedure alsnog in het geding worden gebracht. Bij de begroting van de te stellen zekerheid houdt de rechtbank derhalve rekening met de vordering tot toepassing van artikel 1019h Rv.
8.4.
Bacardi Limited heeft er terecht op gewezen dat het verlangde bedrag van € 500.000,- niet is gemotiveerd. Dit bedrag stijgt ver uit boven de bedragen die gebruikelijk in merkenprocedures worden toegekend. Gezien het aantal gedaagden, aan wie zekerheid moet worden verstrekt, en de omvang en complexiteit van de zaak (Bacardi c.s. heeft al aangegeven pleidooi te wensen in de door haar opgeworpen incidenten) is echter te verwachten dat het maximale bedrag volgens de IE-indicatietarieven niet toereikend zal blijken. De rechtbank ziet aanleiding het bedrag waarvoor Bacardi Limited zekerheid dient te stellen te bepalen op € 40.000,- (voor de eiseressen in dit incident tezamen).
8.5.
Deze zekerheidsstelling is niet – ook niet in samenhang met de eerder opgelegde verplichting tot zekerheidstelling – in strijd met fundamentele rechtsbeginselen. Uit niets blijkt dat de als zekerheid te stellen bedragen voor Bacardi Limited een beletsel vormen om zich tot de rechter te wenden.
9. Het verzoek tot aanhouding van de Buitenlandse vennootschappen c.s. op grond van artikel 392 lid 6 Rv
9.1.
De Buitenlandse vennootschappen c.s. verzoeken, zakelijk weergegeven, aanhouding van de procedure voor zover door Bacardi c.s. opgave van informatie wordt verlangd en inzage in inbeslaggenomen bewijs totdat de Hoge Raad uitspraak doet op door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 16 oktober 201512.gestelde prejudiciële vragen.
9.2.
De Buitenlandse vennootschappen c.s. hebben aan deze incidentele vordering ten grondslag gelegd dat het antwoord op de gestelde prejudiciële vragen van rechtstreeks belang is voor de beslissing op de door Bacardi c.s. op de voet van artikel 843a Rv in verbinding met artikel 1019a Rv gevorderde inzage en de gevorderde opgave. In dit verband hebben zij aangevoerd dat Bacardi c.s. de door haar gevorderde opgave en inzage minimaal gemotiveerd heeft, enkel met de stelling dat inzage in de in beslag genomen administratie noodzakelijk is ter staving van de vaststelling van de inbreuk en om betrokkenheid van bepaalde gedaagden te determineren. Aanhouding is volgens de Buitenlandse vennootschappen c.s. onder meer van belang omdat een eenmaal verleende inzage onherroepelijk is. Hierbij hebben zij betoogd dat de beslissing van de Hoge Raad niet lang op zich zal laten wachten, zodat de vertraging naar verwachting niet groot zal zijn.
9.3.
Bacardi c.s. heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
10. De beoordeling van het verzoek tot aanhouding van de Buitenlandse vennootschappen c.s. op grond van artikel 392 lid 6 Rv
10.1.
In de brief van 29 januari 2016 geven de Buitenlandse vennootschappen c.s. een nadere motivering van hun verzoek tot aanhouding. Op grond van 6.1. van het landelijk procesreglement voor civiele zaken bij de rechtbanken gaat de rechtbank aan de inhoud van deze brief voorbij, nu niet blijkt van toestemming van de wederpartij voor het in het geding brengen van deze brief. In tegendeel, Bacardi c.s. heeft in haar brief van 1 februari 2016 hiertegen juist bezwaar gemaakt.
10.2.
Op grond van artikel 392 lid 6 Rv kan de rechtbank, indien in een procedure prejudiciële vragen zijn gesteld waarvan het antwoord van (rechtstreeks) belang is voor een andere procedure, de beslissing in de andere procedure aanhouden totdat de prejudiciële vragen zijn beantwoord. Deze bevoegdheid betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij de rechtbank de betrokken belangen dient af te wegen.
10.3.
De door het Hof Arnhem-Leeuwarden gestelde prejudiciële vragen hebben – voor zover hier van belang – betrekking op de maatstaf voor het aannemen van de door artikel 843a Rv vereiste rechtsbetrekking indien die rechtsbetrekking bestaat uit een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom. Deze vragen zijn (in ieder geval) deels beantwoord in het recente arrest HR 18 november 201613.en in HR 13 november 2015 (AIB/Novisem).14.De Buitenlandse vennootschappen c.s. hebben zich nog niet over deze arresten kunnen uitgelaten. Zij kunnen dit alsnog doen in het vervolg van deze procedure en desgewenst het verzoek tot aanhouding herhalen. Vooralsnog bestaat geen reden tot aanhouding.
11. De incidentele vordering tot zekerheidstelling van [B] c.s.
11.1.
[B] c.s. vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat Bacardi Limited zekerheid dient te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van € 20.000,- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden, zulks onder verwijzing van de zaak naar de rol van twee weken na het verstrijken van de termijn, met veroordeling van Bacardi Limited in de kosten van dit incident.
11.2.
Voor de onderbouwing van de vordering verwijst [B] c.s. naar het vonnis van 30 september 2015 dat is gewezen op het door [A] opgeworpen incident tot zekerheidstelling. Daarin is als standpunt van [A] vermeld dat zekerheid gesteld zou moeten worden omdat Bacardi Limited een partij is zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering heeft ingesteld bij de Nederlandse rechter, dat Bacardi Limited gevestigd is in Liechtenstein en dat de uitzonderingen van artikel 224 Rv niet van toepassing zijn. [B] c.s. neemt dit standpunt naar de rechtbank begrijpt over.
11.3.
Bacardi Limited stelt dat [B] c.s. de procedure welbewust en doelgericht vertraagt door het versnipperd opwerpen van incidenten. Daarom moet naar zij meent [B] c.s. niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn incidentele vordering en ieder geval in de kosten daarvan worden veroordeeld.
11.4.
Ook in dit incident beroept Bacardi Limited zich op de uitzonderingen van artikel 224 lid 2 onder b Rv (tenuitvoerlegging mogelijk in verdragsluitende staat) en doet zij een gelijk beroep op strijdigheid met fundamentele rechtsbeginselen als hiervoor is behandeld. Daarnaast heeft Bacardi Limited aangevoerd dat het bedrag waarvoor zekerheid gesteld zou moeten worden te hoog is omdat in de hoofdzaak geen toepassing van artikel 1019h Rv is gevorderd, het bedrag overigens niet is gespecificeerd en voor [A] reeds een bedrag van € 20.000,- aan zekerheid is gesteld. Subsidiair heeft Bacardi Limited aangevoerd dat het bedrag dient te worden gematigd tot het liquidatietarief.
12. Beoordeling van de incidentele vordering tot zekerheidstelling van
[B] c.s.
12.1.
Net zoals in het eerdere incident is overwogen ten aanzien van [A], geldt ook voor de andere gedaagden die eerder een bevoegdheidsincident hebben opgeworpen ([B], [C] en [D] c.s.) dat niet is in te zien waarom zij de incidentele eis tot zekerheidsstelling niet tegelijk met de incidentele vordering in het bevoegdheidsincident hebben kunnen instellen. Zij hebben daarmee gehandeld in strijd met artikel 208 lid 3 Rv, zodat de kosten van het onderhavige incident als door hen nodeloos gemaakt moeten worden aangemerkt.15.Die kosten dienen daarom voor hun rekening te komen. Dat [B], [C] en [D] c.s. – anders dan [A] – hun incidentele conclusie tot zekerheidstelling gelijktijdig met de conclusie van antwoord hebben genomen, doet er niet aan af dat zij in strijd met voormelde bepaling hebben gehandeld en dat daardoor onnodige vertraging is ontstaan. Er moet immers eerst op dit incident worden beslist voordat de hoofdzaak kan worden voortgezet. Er is echter geen reden [B], [C] en [D] c.s. om die reden in hun incidentele vordering niet-ontvankelijk te verklaren zoals Bacardi c.s. bepleit.
12.2.
Het verweer van Bacardi Limited met betrekking tot mogelijke tenuitvoerlegging in Zwitserland moet met verwijzing naar hetgeen op dit punt in 8.2 is overwogen in het door de Buitenlandse vennootschappen c.s. opgeworpen zekerheidsincident worden verworpen. Gelet hierop zal Bacardi Limited ook ten aanzien van [B] c.s. worden bevolen op de hierna te vermelden wijze tot zekerheidstelling over te gaan.
12.3.
Hoewel [B] c.s. in zijn conclusie van antwoord onder het kopje ‘Met conclusie’ geen melding maakt van een vordering op grond van artikel 1019h Rv, volgt uit randnummer 169 van diezelfde conclusie van antwoord – waarin wordt verwezen naar de conclusie van antwoord van de Buitenlandse vennootschappen c.s. die in randnummer 44 toepassing van artikel 1019h Rv vorderen – dat [B] c.s. kennelijk eveneens toepassing van artikel 1019h Rv wenst. Indien tot uitgangspunt zou worden genomen dat deze verwijzing onvoldoende is om aan te nemen dat toepassing van artikel 1019h Rv is gevorderd, dan ligt in de rede dat die toepassing alsnog zal worden gevorderd. Bij de bepaling van de hoogte van de zekerheidstelling dient dan ook te worden uitgegaan van toepasselijkheid van artikel 1019h Rv.
12.4.
De hoogte van de gevorderde zekerheidstelling van € 20.000,- sluit aan bij de IE-indicatietarieven. Dat voor [A] al zekerheid is gesteld maakt dit bedrag niet onaannemelijk. Zoals hiervoor is overwogen is deze zaak complex en omvangrijk. Het thans als zekerheid gevorderde bedrag dient ter dekking van de proceskosten van meerdere gedaagden, voor wie deels andere feiten en stellingen van Bacardi c.s. relevant zijn. Voor elk van hen moet een afzonderlijk beoordelingen gemaakt worden. Al met al acht de rechtbank € 20.000,- zekerheid ten behoeve van de deze gedaagden redelijk. De zekerheid dient gesteld te worden voor de gehele looptijd van de procedure.
12.5.
Ook in dit geval geldt dat de verlangde zekerheid – ook niet in samenhang met de eerder opgelegde verplichtingen tot zekerheidstelling – in strijd komt met fundamentele rechtsbeginselen. Uit niets blijkt dat de als zekerheid te stellen bedragen voor Bacardi Limited een beletsel vormen om zich tot de rechter te wenden.
12.6.
Zoals hiervoor overwogen, dienen de kosten van het incident voor rekening van [B], [C], en [D] c.s. te komen. Door Bacardi Limited is gevorderd dat de proceskosten zullen worden begroot met toepassing van artikel 1019h Rv. De proceskosten vallen echter niet onder het bereik van dit artikel omdat aan de vorderingen tegen [B], [C] en [D] c.s. een onrechtmatige daad ten grondslag is gelegd. Voorts bestaat geen grond voor hoofdelijke veroordeling in de proceskosten, zoals door Bacardi c.s. gevorderd. De proceskosten zullen conform het liquidatietarief worden begroot op € 258,- (4/7 x 1 x tarief II). De beslissing over de proceskosten van het incident zal voor het overige worden aangehouden.
13. De beslissing
De rechtbank:
in het door de Buitenlandse vennootschappen c.s. opgeworpen incident:
13.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak tegen Brandlux, Keybrands, Prime Brands, First Brands, Corrig en Hellwege;
13.2.
verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak en in het door Bacardi c.s. opgeworpen incident tegen:
- Shannon Brands, voor zover deze zijn gegrond op de onder 5.3.2 vermelde levering van Shannon Brands aan Van Caem;
- Kritzky, voor zover deze zijn gegrond op het onder 5.3.10 vermelde aanbod aan Torijn;
13.3.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de overige vorderingen in de hoofdzaak tegen Shannon Brands;
13.4.
beveelt Bacardi Limited uiterlijk op woensdag 4 januari 2017 ten behoeve van de Buitenlandse vennootschappen c.s., uitgezonderd Brandlux, Keybrands, Prime Brands, First Brands, Corrig en Hellwege, zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van in totaal
€ 40.000.- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;
13.5.
wijst het verzoek tot aanhouding af;
13.6.
veroordeelt Bacardi c.s. in de proceskosten van de procedure tegen Brandlux, Keybrands, Prime Brands, First Brands, Corrig en Hellwege, tot dit vonnis aan de zijde van Brandlux, Keybrands en Hellwege begroot op voor elk € 1.722,85 aan kosten van de advocaat en € 36,06 aan griffierecht, en aan de zijde van Prime Brands, First Brands en Corrig op € 26,59 aan kosten van de advocaat en € 36,06 aan griffierecht;
13.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
13.8.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het door Shannon Brands en Kritzky ingestelde incident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist;
13.9.
wijst af het incidenteel meer of anders gevorderde;
in het door [B] c.s. opgeworpen incident:
13.10.
beveelt Bacardi Limited uiterlijk op woensdag 4 januari 2017 ten behoeve van [B] c.s. zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van (in totaal) € 20.000.- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;
13.11.
veroordeelt [B], [C] en [D] c.s. in de kosten van dit incident voor zover toe te rekenen aan de procedure tegen deze gedaagden, tot dit vonnis aan de zijde van Bacardi c.s. begroot op € 258,-;
13.12.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
13.13.
houdt de proceskostenbeslissing voor het overige aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist;
13.14.
wijst af het incidenteel meer of anders gevorderde;
In de hoofdzaak
13.15.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 december 2016 voor reactie van alle gedaagde partijen op het verzoek om pleidooi van Bacardi c.s. in het door haar opgeworpen incident en voor opgave van verhinderdata;
13.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en in het openbaar uitgesproken op
30 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑11‑2016
Op de dag van de dagvaarding heetten deze merken nog Gemeenschapsmerken. Thans heten deze merken Uniemerken. In dit vonnis zal in overeenstemming met de dagvaarding gesproken worden over Gemeenschapsmerk.
Naar de rechtbank begrijpt producten gemerkt met een of meer van de BACARDI-merken.
Deze verordening is van toepassing nu de dagvaarding van Bacardi c.s. is uitgebracht vóór 10 januari 2015.
Zie ook dagvaarding randnummer 84.
HvJ EU 21 mei 2015, C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (CDC).
HvJ EU 1 december 2011, C-145/10, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer).
Verdrag van 30 oktober 2007 betreffende rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7521 (Synthon/Astellas).
Vergelijk de MvT op de artikelen 2.9.1 tot en met 2.9.2, kamerstukken II, 1999/2000, 26855 nr. 3.
Uitspraak 30‑09‑2015
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/446565 / HA ZA 13-771
Vonnis in incident tot zekerheidstelling en schorsing van 30 september 2015
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
BACARDI AND COMPANY LIMITED,
gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BACARDI-MARTINI B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweersters in dit incident tot zekerheidstelling en schorsing,
advocaat thans mr. N.W. Mulder te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
3. [A],
wonende te [woonplaats] , België,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiser in dit incident tot zekerheidstelling en schorsing,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
4. [B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S HOLLAND TRADING GROUP B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen;
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAMSTRA EXPORT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KAMSTRA LIQUORS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE DRANKEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE DRANKEN NEDERLAND B.V.
t.h.o.d.n. Square dranken,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
11. [C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
12. de vennootschap naar vreemd recht
HELLWEGE SPIRITUOSEN & WEIN VERTRIEBS GMBH,
gevestigd te Prisdorf, Duitsland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
13. de vennootschap naar vreemd recht
EMIL KRITZKY GMBH SCHIFFSAUSRÜSTUNG,
gevestigd te Prisdorf, Duitsland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.H.I. LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.H.S. B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
16. de vennootschap naar vreemd recht
CORRIG LOGISTICS EUROPE LTD.,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEREMA TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidB & S PAUL GLOBAL B.V.
t.h.o.d.n. Bosman Bonded Stores,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&S GLOBAL TRANSIT CENTER B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
20. [D],
wonende te [woonplaats] , Ierland,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
21. [E],
wonende te [woonplaats] , Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
22. de vennootschap naar vreemd recht
BRANDLUX LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
23. de vennootschap naar vreemd recht
SHANNON BRANDS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
24. de vennootschap naar vreemd recht
KEY BRANDS DISTRIBUTORS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
25. de vennootschap naar vreemd recht
FIRST BRANDS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
26. de vennootschap naar vreemd recht
PRIME BRANDS LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Bacardi Limited en Bacardi Nederland en gezamenlijk Bacardi c.s. (vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden. Gedaagde sub 3, eiser in dit incident, zal hierna worden aangeduid als [A] , gedaagde sub 4 als [B] en gedaagde sub 11 als [C] (gezamenlijk ook: [A] c.s.); gedaagden sub 20 en 21 gezamenlijk als [D] c.s.
Voor Bacardi c.s. wordt de zaak inhoudelijk behandeld door haar procesadvocaat tezamen met mr. A.M.E. Voerman, eveneens advocaat te Amsterdam
1. De procedure
1.1.
Het hier relevante verloop van de procedure tot en met 23 juni 2015 blijkt uit:
- -
Het vonnis tussen partijen in het bevoegdheidsincident van 18 maart 2015 en de daarin genoemde stukken;
- -
de incidentele conclusie tot schorsing en zekerheidstelling van [A] met producties 1 tot en met 4;
- -
de incidentele conclusie van antwoord, met productie 25;
- -
de akte uitlaten producties van [A] van 3 juni 2015;
- -
de brief van 4 juni 2015 van de advocaat van Bacardi c.s. houdende bezwaar tegen de akte uitlaten producties.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in dit door [A] opgeworpen incident. Heden zal eveneens vonnis worden gewezen in het door [C] , [B] en [D] c.s. opgeworpen bevoegdheidsincident.
1.3.
Aan [A] is toegestaan zich bij akte uit te laten over de afbeeldingen op pagina 7 en 8 van de conclusie van antwoord in het incident en over de daarbij gevoegde productie 25. Bacardi c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de akte uitlaten producties van [A] , aangezien [A] zich in die akte over andere zaken heeft uitgelaten dan hem was toegestaan. De rechtbank acht dit bezwaar gegrond. Pagina twee van de akte zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
2. Vorderingen en grondslagen in de hoofdzaak
2.1.
Bacardi c.s. vordert in de hoofdzaak – verkort weergegeven en voor zover thans relevant – veroordeling van [A] , [C] , [B] en [D] c.s. wegens hun betrokkenheid als (feitelijk) bestuurders bij merkinbreuk en onrechtmatige handelen van de sub 5, 7-10, 12-14, 18 en 22-26 genoemde mede gedaagde vennootschappen met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de overeenkomstig artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te begroten proceskosten.
3. Het geschil in het door [A] opgeworpen incident tot schorsing en zekerheidstelling
3.1.
[A] vordert in dit incident, zakelijk weergegeven:
a. dat de rechtbank de procedure jegens hem schorst tot zes weken nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen in het door [C] , [B] , en [D] c.s. opgeworpen bevoegdheidsincident;
b. te bepalen dat Bacardi Limited zekerheid dient te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van (primair) € 150.000,-, subsidiair € 25.862,- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden, zulks onder de bepaling dat iedere beslissing wordt aangehouden totdat Bacardi Limited aan haar verplichting tot zekerheidstelling heeft voldaan, dan wel om Bacardi Limited niet-ontvankelijk te verklaren indien blijkt dat zij niet of niet tijdig aan die verplichting heeft voldaan, en met veroordeling van Bacardi Limited in de kosten van het incident.
3.2.
[A] legt aan zijn vordering tot schorsing ten grondslag dat het voor alle betrokken partijen doelmatiger is dat de zaak tegen hem wordt aangehouden totdat in het door [C] , [B] en [D] c.s. opgeworpen bevoegdheidsincident is beslist. Indien de rechtbank zich ook met betrekking tot de andere gedaagden bevoegd acht, kunnen zij gezamenlijk een conclusie van antwoord indienen, aldus [A] .
3.3.
Aan zijn vordering tot zekerheidstelling heeft [A] ten grondslag gelegd dat Bacardi Limited een partij is zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering heeft ingesteld bij de Nederlandse rechter. In dit kader heeft [A] gesteld dat Bacardi Limited gevestigd is in Liechtenstein en dat de uitzonderingen van artikel 224 Rv niet van toepassing zijn.
3.4.
Met betrekking tot de omvang van de zekerheidsstelling heeft [A] zich op het navolgende standpunt gesteld. Voor een proceskostenveroordeling op basis van artikel 1019h Rv is geen plaats omdat de vorderingen tegen [A] niet zijn gebaseerd op inbreuk op enig IE-recht van Bacardi c.s. Omdat Bacardi c.s. niettemin veroordeling in de met toepassing van artikel 1019h Rv te begroten proceskosten vordert, is [A] genoodzaakt hetzelfde te doen. Gezien de complexiteit en de te verwachten duur van de procedure zijn de proceskosten in afwijking van de IE-indicatietarieven te begroten op € 150.000,-. Subsidiair dient het liquidatietarief te worden toegepast (tarief VIII). De te verwachten proceskosten bedragen dan 8 (het aantal te verwachten procespunten) x € 3.211 = € 25.862,-.
3.5.
Bacardi c.s. heeft de incidentele vorderingen gemotiveerd bestreden. Zij heeft onder meer met verwijzing naar HR 2 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8176) en HR 13 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW4008) aangevoerd dat op de incidentele vorderingen van [A] niet eerst en vooraf behoeft te worden beslist. Zij meent dat aan haar akte niet-dienen moet worden verleend omdat [A] heeft verzuimd op de daarvoor bepaalde roldatum een conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen. Bacardi c.s. voert voorts aan dat het versnipperd opwerpen van incidenten in strijd is met artikel 208 lid 3 Rv. Bacardi c.s. wijst er op dat de overige verschenen gedaagden na [A] zijn verschenen, maar wel bij dezelfde advocaat, zodat het er de schijn van heeft dat gedaagden een vertragingstactiek toepassen. [A] zou daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn incidentele vorderingen.
3.6.
Wat de gevorderde zekerheidsstelling betreft heeft Bacardi aangevoerd dat deze onnodig is, aangezien verhaal van de proceskosten zowel in Zwitserland (waar het Europese hoofdkantoor van Bacardi Limited is gevestigd) als in Nederland (op de vermogensbestanddelen van Bacardi Nederland) mogelijk zal zijn. In de conclusie van antwoord in het incident heeft Bacardi Nederland in dit verband verklaard in te staan voor door Bacardi Limited te betalen proceskosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het incident
Ontvankelijkheid
4.1.
Niet is in te zien waarom [A] de incidentele eis tot zekerheidsstelling niet tegelijk met de incidentele vordering in het bevoegdheidsincident heeft kunnen instellen. Volgens artikel 224 lid 4 Rv erkent hij daarmee niet de bevoegdheid van deze rechtbank. Evenmin is in te zien dat de noodzaak van zekerheidsstelling pas na het bevoegdheidsincident is gebleken. [A] heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 208 lid 3 Rv, zodat de kosten van dit incident als door hem nodeloos gemaakt moeten worden aangemerkt1.. Die kosten dienen voor zijn rekening te komen. Er is echter geen reden [A] om die reden in zijn incidentele vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren zoals Bacardi c.s. bepleit.
Zekerheidsstelling
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv is een eisende partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij zou kunnen worden veroordeeld, tenzij één van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv zich voordoen. Bacardi Limited beroept zich op de uitzonderingen onder b en c.
Tenuitvoerlegging in Zwitserland
4.3.
Volgens Bacardi Limited kan een tegen haar te verkrijgen vonnis op grond van het EVEX-Verdrag2.in Zwitserland ten uitvoer worden gelegd. Zij wijst er in dit verband op dat haar Europese hoofdkantoor zich in Zwitserland bevindt, dat zij een correspondentieadres in Zwitserland heeft, dat zij in Zwitserland is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, dat zij rekeningen heeft bij een Zwitserse bank en in Zwitserland personeel in dienst heeft. De uitzondering van artikel 224 lid 2 sub b Rv is evenwel uitsluitend van toepassing op partijen die hun woonplaats of gewone verblijfplaats hebben op de plaats waar de veroordeling tot betaling van de proceskosten ten uitvoer kan worden gelegd. Bacardi Limited is statutair gevestigd in Liechtenstein. Niet is in te zien waarom zou moeten worden geoordeeld dat zij (mede) woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Zwitserland. De omstandigheden die Barcardi c.s. aanvoert en in het bijzonder de stelling dat zij haar Europese hoofdkantoor in Zwitserland heeft zijn in ieder geval niet toereikend om dat aan te nemen.
Verhaal in Nederland
4.4.
De uitzondering van artikel 224 lid 2 sub c Rv doet zich voor indien aannemelijk is dat verhaal ten laste van de betrokken partij in Nederland mogelijk is. Omdat de mogelijkheid bestaat dat alleen Bacardi Limited jegens [A] in de proceskosten wordt veroordeeld, is de (gestelde) liquiditeitspositie van Bacardi Nederland in dit verband niet doorslaggevend. De verklaring van Bacardi Nederland dat zij bereid en in staat is de (eventuele) proceskosten van Bacardi Limited te voldoen, is eveneens ontoereikend. Temeer nu Bacardi Nederland gelieerd is aan Bacardi Limited, bestaat immers het risico dat pas onder de door Bacardi Nederland gestelde garantie wordt betaald nadat een executoriale titel jegens Bacardi Nederland is verkregen. Alleen al om die reden is deze garantie niet zodanig dat de proceskosten daarop zonder moeite kunnen worden verhaald, zoals artikel 6:51 BW3.vereist.
Omvang van de zekerheidsstelling
4.5.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank Bacardi Limited bevelen zekerheid te stellen op de door [A] verlangde wijze. Partijen zijn het kennelijk met elkaar eens dat op de vorderingen tegen [A] ten aanzien waarvan de rechtbank zich bevoegd heeft geacht artikel 1019h Rv niet van toepassing is. De rechtbank dient echter ook nog te beslissen over de proceskosten die verband houden met de vorderingen waarvoor zij zich in het vonnis van 18 maart 2015 onbevoegd heeft verklaard en ten aanzien waarvan Bacardi c.s. toepassing van artikel 1019h Rv heeft gevorderd. Welke kosten [A] in verband daarmee heeft moeten maken blijkt vooralsnog niet, maar de rechtbank acht aannemelijk dat die de kosten van een niet-eenvoudige bodemprocedure zonder repliek en dupliek niet zullen overstijgen. Die kosten zijn volgens de IE-indicatietarieven te begroten op € 20.000,-. Nu rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de proceskosten (deels) zullen worden vastgesteld conform artikel 1019h Rv zal voor dat bedrag zekerheidsstelling worden gelast. Gelet op het bepaalde in artikel 616 Rv bestaat geen grond voor de door [A] gewenste aanhouding alsmede voor de bepaling dat Bacardi Limited niet-ontvankelijk zal worden verklaard indien zij nalaat tijdig zekerheid te stellen.
Akte niet dienen
4.6.
Voor in ieder geval de incidentele vordering tot zekerheidsstelling geldt dat daarop naar zijn aard in beginsel dient te worden beslist voorafgaand aan verdere proceshandelingen waarvoor [A] kosten moet maken. Indien zekerheidsstelling wordt gelast en vervolgens niet wordt gesteld heeft dat volgens het hiervoor genoemde artikel 616 lid 3 onder a Rv immers gevolgen voor de beslissing in de hoofdzaak en behoeven die kosten mogelijk niet te worden gemaakt. Artikel 224 lid 3 Rv bepaalt dan ook dat de vordering tot zekerheidsstelling kan worden ingesteld vóór alle weren. Voorts ontstaat niet zodanige vertraging van de hoofdzaak dat dit, ook gelet op de belangen van partijen, reden zou moeten zijn niet voorafgaand op de incidentele vordering te beslissen. Voor zover vertraging is ontstaan door de incidentele vordering tot het stellen van zekerheid niet in te stellen gelijk met de incidentele vordering in het bevoegdheidsincident, leidt dit tot veroordeling van [A] in de proceskosten van dit incident. Er is echter onvoldoende grond [A] geen gelegenheid meer te geven in de hoofdzaak te antwoorden. De hoofdzaak zal daarvoor worden verwezen naar de rol op de door het rolreglement bepaalde termijn van zes weken na heden.
Schorsing
Bij de gevorderde schorsing heeft [A] geen belang meer omdat in het door [C] , [B] , en [D] c.s. opgeworpen bevoegdheidsincident heden eveneens vonnis wordt gewezen zodat de schorsing zoals gevorderd aan het verloop van de hoofdzaak tegen [A] niets toe of afdoet.
Proceskosten
4.7.
Zoals overwogen onder 4.1 dienen de kosten van dit incident te worden aangemerkt als door [A] nodeloos gemaakt en dus voor zijn rekening te komen. Partijen hebben geen toepassing van artikel 1019h Rv voor de begroting van die kosten gevorderd, zodat al om die reden het liquidatietarief zal worden toegepast.
5. De beslissing
De rechtbank:
In het incident:
5.1.
beveelt Bacardi Limited uiterlijk op woensdag 14 oktober 2015 ten behoeve van [A] zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van € 20.000.-- door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;
5.2.
veroordeelt [A] in de kosten van dit incident, tot dit vonnis aan de zijde van Bacardi c.s. begroot op € 452,-;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het incidenteel meer of anders gevorderde af;
In de hoofdzaak:
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van 11 november 2015 voor conclusie van antwoord in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [A] .
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑09‑2015
Vergelijk de MvT op de artikelen 2.9.1 tot en met 2.9.2, kamerstukken II, 1999/2000, 26855 nr. 3.
Verdrag van 30 oktober 2007 betreffende rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Burgerlijk Wetboek
Uitspraak 18‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident opgeworpen door in België woonachtige gedaagde. Artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo. De rechtbank verklaart zich deels bevoegd en deels onbevoegd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/446565 / HA ZA 13-771
Vonnis in bevoegdheidsincident van 18 maart 2015
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
BACARDI AND COMPANY LIMITED,
gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BACARDI-MARTINI B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweersters in dit bevoegdheidsincident,
advocaat thans mr. N.W. Mulder te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
3. [A],
wonende te [woonplaats], België,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiser in dit bevoegdheidsincident,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
4. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S HOLLAND TRADING GROUP B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen;
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B & S B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] EXPORT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] LIQUORS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE DRANKEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SQUARE DRANKEN NEDERLAND B.V.
t.h.o.d.n. Square dranken,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
11. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
12. de vennootschap naar vreemd recht
HELLWEGE SPIRITUOSEN & WEIN VERTRIEBS GMBH,
gevestigd te Prisdorf, Duitsland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
13. de vennootschap naar vreemd recht
[E] GMBH SCHIFFSAUSRÜSTUNG,
gevestigd te Prisdorf, Duitsland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.H.I. LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.H.S. B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
16. de vennootschap naar vreemd recht
CORRIG LOGISTICS EUROPE LTD.,
gevestigd te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F] TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidB & S PAUL GLOBAL B.V.
t.h.o.d.n. Bosman Bonded Stores,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&S GLOBAL TRANSIT CENTER B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
20. [G],
wonende te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerder in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
21. [H],
wonende te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
advocaat mr. J.J. Schelling,
22. de vennootschap naar vreemd recht
BRANDLUX LIMITED,
gevestigd te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
23. de vennootschap naar vreemd recht
SHANNON BRANDS LIMITED,
gevestigd te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
24. de vennootschap naar vreemd recht
KEY BRANDS DISTRIBUTORS LIMITED,
gevestigd te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
25. de vennootschap naar vreemd recht
FIRST BRANDS LIMITED,
gevestigd te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen,
26. de vennootschap naar vreemd recht
PRIME BRANDS LIMITED,
gevestigd te [woonplaats], Ierland,
gedaagde,
verweerster in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
niet verschenen.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Bacardi Limited en Bacardi Nederland en gezamenlijk Bacardi c.s. genoemd worden. Gedaagde sub 3 zal hierna worden aangeduid als [A], gedaagde sub 4 als [B] en gedaagde sub 11 als [D] (gezamenlijk ook: [A] c.s.). Gedaagde sub 20 wordt hierna afzonderlijk [G] genoemd; gedaagden sub 20 en sub 21 hierna gezamenlijk [G] c.s.
Voor Bacardi c.s. is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. N.W. Mulder en mr. A.M.E. Voerman, advocaten te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure tot en met 8 september 2014 blijkt uit:
- -
de dagvaardingen van 22 april 2013, 23 april 2013, 25 april 2013 en 11 juni 2013;
- -
de akte houdende overlegging producties, met producties 0 tot en met 24;
- -
het jegens de gedaagden sub 1, 2, [B], 5-10, [D], 12-19, [G] c.s. en 22-26 verleende verstek;
- -
de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van [A];
- -
de incidentele conclusie van antwoord;
- -
de brief van de advocaat van [A] van 25 augustus 2014, met bijlage;
- -
het pleidooi van 8 september 2014;
- -
de pleitnota’s van Bacardi c.s. en [A].
1.2.
Er is vonnis bepaald in het door [A] opgeworpen incident.
1.3.
Op de rol van 22 oktober 2014 is vervolgens het verstek door [B], [D] en [G] c.s. gezuiverd. Op 14 januari 2015 hebben deze gedaagden gezamenlijk eveneens een incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring met vijf producties genomen. Op 28 januari 2015 heeft Bacardi c.s. geantwoord in dit incident. In dit door [B], [D] en [G] c.s. opgeworpen incident is inmiddels pleidooi bepaald. Dit incidentele vonnis beperkt zich tot het door [A] opgeworpen incident.
2. Inleiding
2.1.
Voor een goed begrip van de vorderingen en de grondslagen daarvan acht de rechtbank het nodig om eerst een aantal stellingen van Bacardi c.s. en door haar gehanteerde definities weer te geven.
2.2.
Bacardi c.s. stelt dat Bacardi Limited houdster en Bacardi Nederland licentieneemster is en van een aantal in de dagvaarding nader gespecificeerde Gemeenschapsmerken, Beneluxmerken en internationale merkregistraties met gelding voor de Benelux, die zij, naar de rechtbank begrijpt, aanduidt als de BACARDI-merken.
2.3.
Bacardi c.s. maakt in haar processtukken en vorderingen voorts gebruik van de aanduidingen Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten. Zij definieert deze als: alle op het grondgebied van de Europese Unie (hierna: EU) verhandelde Bacardi-producten:
- -
I) ten aanzien waarvan door of namens gedaagden de productcodes zijn verwijderd, ongeacht de herkomst van de Bacardi-producten en ongeacht de douanestatus daarvan;
- -
II) ten aanzien waarvan uit de administratie van gedaagden of derden die door gedaagden zijn ingeschakeld, blijkt dat het om producten gaat waarvan de productcodes zijn verwijderd, ongeacht de herkomst van de Bacardi-producten en ongeacht de douanestatus daarvan;
- -
III) ten aanzien waarvan door gedaagden niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend de T1-status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrije verkeer van goederen in de EU;
- -
IV) met de niet-communautaire status (T1) indien deze producten als niet-communautaire producten worden verkocht maar niet door de koper als niet-communautaire producten zijn ontvangen;
- -
V) met de niet-communautaire status (T1) indien deze producten worden aangeboden aan marktpartijen zonder dat bij dit aanbod een voorbehoud is gemaakt dat deze producten zijn bestemd voor verkoop buiten de EU.
3. Vorderingen en grondslagen in de hoofdzaak
3.1.
Bacardi c.s. vordert in de hoofdzaak – zakelijk weergegeven en voor zover thans relevant:
1. te verklaren voor recht:
a. dat gedaagden sub 5, 7-10, 12-14, 18 en 22-26 (verder te noemen: de vennootschappen) inbreuk hebben gemaakt op de BACARDI-merken en/of onrechtmatig hebben gehandeld en/of in groepsverband onrechtmatig hebben gehandeld door het verhandelen van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
b. dat [A] c.s., [G] c.s.1.en gedaagden sub 1, 2, 5, 6 onrechtmatig jegens Bacardi c.s. hebben gehandeld vanwege het onbehoorlijk besturen van de vennootschappen;
2. de vennootschappen te veroordelen om de inbreuk op de BACARDI-merken en elk onrechtmatig handelen (in groepsverband) jegens Bacardi c.s. in de gehele EU te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, waaronder de verhandeling (in groepsverband) van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
3. [A] c.s., [G] c.s. en gedaagden sub 1, 2, 5, 6 te veroordelen om ervoor zorg te dragen dat de vennootschappen elke inbreuk op de merkrechten van Bacardi c.s. en elk onrechtmatig handelen jegens Bacardi c.s. in de gehele EU (doen) staken en gestaakt (doen) houden, waaronder verhandeling (in groepsverband) van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
4. gedaagden te veroordelen om opgave te doen van gegevens met betrekking tot de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
5. inzage in een ten laste van gedaagden op 19 april 2013 gelegd bewijsbeslag;
6. [A] c.s., [G] c.s. en gedaagden sub 1, 2, 5-10, 12-14, 18 en 22-26 hoofdelijk te veroordelen tot afdracht van de winst die is behaald met de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten;
7. te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade als gevolg van de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten en vergoeding van die schade;
8. te verklaren voor recht dat gedaagden sub 9 en 10 in strijd met een door gedaagde sub 9 getekende onthoudingsverklaring hebben gehandeld en dat gedaagden sub 1, 2, 5, 9, 10 en [A] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verbeurde boetes en alle schade die het gevolg is van de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten door gedaagden sub 9 en 10;
9. hoofdelijke veroordeling van gedaagden sub 1, 2, 5, 9, 10 en [A] c.s. tot vergoeding van de onder 8 genoemde boetes;
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de overeenkomstig artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te begroten proceskosten, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis en met waarmerking van het vonnis als Europese Executoriale Titel.
3.2.
Bacardi c.s. legt aan haar vorderingen – zakelijk weergegeven en voor zover van belang voor deze beslissing – de volgende stellingen ten grondslag.
3.2.1.
Bacardi Limited is houdster van de BACARDI-merken. Bacardi Nederland is licentiehoudster van de BACARDI-merken en distributeur van Bacardi-producten in de Benelux.
3.2.2.
Gedaagden zijn alle onderdeel van de B&S-groep. Aan het hoofd van de B&S-groep staan gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2. [A] c.s. en [G] c.s. zijn bestuurders en feitelijk beleidsbepalers van de vennootschappen.
3.2.3.
Gedaagden zijn betrokken bij de grootschalige verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten. De vennootschappen hebben in groepsverband inbreuk op de Gemeenschaps- en Benelux merkrechten van Bacardi c.s. gemaakt en onrechtmatig jegens Bacardi c.s. gehandeld door de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten of zijn daarbij betrokken als tussenpersoon.
3.2.4.
De bestuurders c.q. feitelijke beleidsbepalers van de vennootschappen, te weten gedaagden 1, 2, 5, 6, [A] c.s. en [G] c.s. kan een ernstig verwijt worden gemaakt nu zij de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten hebben bewerkstelligd, althans niet zijn tegengegaan. Zij kunnen daarom hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden voor de verhandeling van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten door de vennootschappen en door een aantal inmiddels ontbonden vennootschappen die niet in de procedure zijn betrokken.
3.2.5.
Gedaagde sub 9 heeft in 2000 een onthoudingsverklaring met een boetebeding getekend maar is daarna niettemin weer betrokken geweest bij de verkoop van Inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi-producten. Gedaagde sub 10 heeft de bedrijfsactiviteiten van gedaagde sub 9 overgenomen, waardoor de verhaalspositie van Bacardi c.s. is benadeeld.
3.2.6.
Er is misbruik gemaakt van het identiteitsverschil tussen gedaagde sub 9 en gedaagde sub 10. Gedaagde sub 10 alsook de (feitelijk) beleidsbepalers bij gedaagde sub 9 - te weten [A] c.s. en gedaagde sub 5 - dienen de schade die Bacardi c.s. daardoor lijdt, te vergoeden. Voorts geldt dat [A] c.s. en gedaagde sub 1, 2 en sub 5 als beleidsbepalers door de overgang van de vermogensbestanddelen van gedaagde sub 9 op gedaagde sub 10 hebben bewerkstelligd dat gedaagde sub 9 haar verplichtingen niet kon nakomen. Daarnaast is sprake van onwil om de verbeurde boetes te betalen. Ook gelet hierop zijn gedaagden [A] c.s. en gedaagden sub 1, 2 en 5 aansprakelijk voor de vorderingen die Bacardi c.s. heeft op gedaagde sub 9.
4. Het geschil in het door [A] opgeworpen bevoegdheidsincident
4.1.
[A] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen jegens hem kennis te nemen omdat in de dagvaarding ten aanzien van hem een bevoegdheidsgrondslag ontbreekt en de artikelen 6 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, verder: EEX-Vo (oud)2., en 96 en 97 lid 5 van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (verder: GMVo) toepassing missen. Bacardi c.s. heeft deze incidentele vordering gemotiveerd bestreden. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
5. De beoordeling in de bevoegdheidsincidenten
Internationale bevoegdheid ambtshalve getoetst
5.1.
[A] betoogt dat de rechtbank zich reeds onbevoegd dient te verklaren omdat Bacardi c.s. in de dagvaarding niet of niet correct zou hebben gesteld op welke grond de rechtbank bevoegd is van de vorderingen jegens hem kennis te nemen.
5.2.
De rechtbank volgt [A] hierin niet. De rechtbank dient ambtshalve vast te stellen of zij al dan niet internationaal bevoegd is van vorderingen jegens een partij kennis te nemen, ongeacht de rechtsgronden die partijen voor de bevoegdheid aandragen.
Geen vorderingen in de zin van artikel 96 GMVo
5.3.
De vorderingen jegens [A] in de hoofdzaak en de daaraan ten grondslag liggende stellingen kunnen als volgt worden gecategoriseerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft [A] volgens Bacardi c.s.:
- -
i) onrechtmatig jegens Bacardi c.s. gehandeld door te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen dat de vennootschappen, waaronder gedaagden die in Nederland zijn gevestigd, inbreuk maken en/of hebben gemaakt op BACARDI-Gemeenschapsmerken (de vorderingen onder 1 b, 3 tot en met 7);
- -
ii) onrechtmatig jegens Bacardi c.s. gehandeld door te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen dat de vennootschappen, waaronder gedaagden die in Nederland zijn gevestigd, inbreuk maken en/of hebben gemaakt op Internationale/Benelux BACARDI-merken (de vorderingen onder 1 b, 3 tot en met 7);
- -
iii) onrechtmatig jegens Bacardi c.s. gehandeld door te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen dat de vennootschappen, waaronder gedaagden die in Nederland zijn gevestigd, handelen en/of hebben gehandeld in Bacardi-producten waarvan de productcodes zijn verwijderd (de vorderingen onder 1 b, 3 tot en met 7);
- -
iv) onrechtmatig jegens Bacardi c.s. gehandeld door te bewerkstelligen dat gedaagde sub 9 niet in staat is te voldoen aan haar verplichting tot betaling van verbeurde boetes en betaling van schadevergoeding (de vorderingen onder 1 b, 3 tot en met 7 en 8 en 9);
op grond waarvan hij als (feitelijk) bestuurder voor die handelingen aansprakelijk is.
5.4.
Bacardi c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen jegens [A] dienen te worden aangemerkt als vorderingen in de zin van artikel 96 GMVo. Die stelling is onjuist nu de vorderingen niet zien op merkinbreuk door [A] zelf maar op zijn aansprakelijkheid voor (onder meer) de gestelde inbreuk door de rechtspersonen waarvan hij (feitelijk) bestuurder is. Anders dan Bacardi c.s. stelt betreft de hiervoor onder 3.1 weergegeven vordering 3 dan ook geen aan [A] op te leggen inbreukverbod, maar een gebod om zorg te dragen voor staking van de inbreuk door de vennootschappen. Artikel 97 lid 5 GMVo is daarom – anders dan Bacardi c.s. meent – niet van toepassing (evenmin als artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) voor wat betreft het onder 5.3 ii genoemde verwijt). De internationale bevoegdheid dient daarentegen te worden vastgesteld aan de hand van de EEX-Vo (oud).
Artikel 6 EEX-Vo (oud)
5.5.
Bacardi c.s. stelt dat internationale bevoegdheid kan worden aangenomen op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud), wegens de samenhang met de vorderingen ingesteld jegens de gedaagden die woonplaats hebben in Nederland.
5.6.
[A] meent dat artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud) niet kan worden toegepast al omdat deze bepaling hoogstens bevoegdheid kan scheppen van het gerecht van de woonplaats van een van de gedaagden, terwijl geen van de gedaagden woonplaats heeft in het arrondissement Den Haag. [A] wijst er op dat artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud) zowel de internationale als relatieve bevoegdheid regelt.
5.7.
Dit standpunt is juist voor zover het gaat om de vorderingen ingesteld op de onder 5.3 ii, iii en iv genoemde grondslagen. Wat deze vorderingen betreft kan deze rechtbank inderdaad niet als het gerecht van de woonplaats van een van de gedaagden worden aangemerkt, zodat de bevoegdheid niet op de bepaling kan worden gebaseerd.
5.8.
Anders ligt het voor zover de vorderingen tegen [A] zijn ingesteld op de onder 5.3 i genoemde grondslag. De gedaagden sub 5, 7-10, 14, 18 en 19 (verder te noemen: de Nederlandse mede-gedaagden) zijn gevestigd in Nederland en tegen een of meer van hen zijn vorderingen ingesteld die zijn gegrond op inbreuk op de BACARDI- Gemeenschapsmerken. Deze rechtbank is exclusief bevoegd van deze vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 96 onder a en 97 lid 1 GMVo in combinatie met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Daaruit volgt dat zij voor wat betreft deze vorderingen jegens de Nederlandse mede-gedaagden dient te worden aangemerkt als het “gerecht van de woonplaats” in de zin van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud). Een andere opvatting zou artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud) tot een dode letter maken steeds indien sprake is van samenhang met een vordering gebaseerd op een Gemeenschapsmerk, ingesteld tegen een gedaagde die woonplaats heeft buiten het arrondissement van de rechtbank die ter zake exclusief bevoegd is.
5.9.
Voor toepassing van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud) is daarnaast vereist dat tussen de vorderingen tegen de Nederlandse mede-gedaagden en die tegen [A] een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Hiervan kan pas sprake zijn indien die beslissingen zien op eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. De rechtbank verwijst in dit verband naar HvJEG 13 juli 2006, zaak C-539/03, Roche-Primus, overweging 26 en HvJEU 1 december 2011, zaak C‑145/10, Painer - Standard Verlags, overweging 79.
5.10.
Volgens [A] is van een zodanige nauwe band geen sprake omdat zowel feitelijk als rechtens sprake zou zijn van een geheel andere grondslag. Het is echter slechts denkbaar dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld wegens het bewerkstelligen, althans niet voorkomen van inbreuk op de BACARDI-Gemeenschapsmerken door de Nederlandse mede-gedaagden, indien allereerst wordt vastgesteld dat deze gedaagden inbreuk op BACARDI-Gemeenschapsmerken hebben gemaakt. Derhalve moet in zowel de procedure tegen [A] als die tegen de Nederlandse mede-gedaagden worden beslist of de Nederlandse mede-gedaagden inbreuk op BACARDI-Gemeenschapsmerken hebben gemaakt. Die beslissingen zien op eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Bij de beoordeling van de betreffende vorderingen jegens [A] moet daarnaast worden beoordeeld of het bewerkstelligen, althans niet voorkomen van de gestelde inbreuk onrechtmatig is geweest, maar dat doet aan het gevaar van tegenstrijdige beslissingen niet af.
5.11.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat van een nauwe band zoals vereist in artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud), sprake is voor zover het gaat om vorderingen jegens [A] ingesteld op de onder 5.3 i genoemde grondslag. De rechtbank is dus bevoegd van deze vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud).
Artikel 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud)
5.12.
Bacardi c.s. heeft in de dagvaarding niets gesteld waaruit moet worden afgeleid dat de onder 5.3 vermelde schadebrengende feiten zich (mede) hebben voorgedaan of zich kunnen voordoen in het arrondissement Den Haag. Derhalve kan Bacardi c.s. geen bevoegdheid jegens [A] ontlenen aan artikel 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud). De stelling in de conclusie van antwoord in het incident dat de B&S groep onder meer heeft gehandeld in Inbreukmakende producten met een bedrijf dat gevestigd is te Leiden kan er niet toe leiden dat door deze nadere stelling alsnog bevoegdheid ontstaat, daargelaten dat niet is in te zien waarom op deze grond moet worden aangenomen dat het bewerkstelligen van deze merkinbreuk door [A] dan eveneens in het arrondissement Den Haag zou hebben plaatsgevonden, zoals Bacardi c.s. stelt.
Verknochtheid
5.13.
Voor zover Bacardi zich nog op het standpunt heeft gesteld dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank in de vorderingen jegens [A] kan worden gegrond op “verknochtheid” faalt ook dat betoog nu de EEX-Vo (oud) verknochtheid niet als afzonderlijke bevoegdheidsgrond kent, naast een eventuele bevoegdheid die bestaat op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud).
Conclusie
5.14.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen jegens [A], behoudens voor zover deze zijn gebaseerd op de grondslag vermeld onder 5.3 i.
Tussentijds hoger beroep?
5.15.
In weerwil van het verzoek daartoe van [A], ziet de rechtbank geen aanleiding om van het incidenteel vonnis hoger beroep open te stellen.
5.16.
De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1.
verklaart zich bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen voor zover deze zijn gegrond op de stelling dat [A] onrechtmatig jegens Bacardi c.s. heeft gehandeld door te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen dat de Nederlandse mede-gedaagden inbreuk maken en/of hebben gemaakt op BACARDI-Gemeenschapsmerken;
6.2.
verklaart zich voor het overige onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak jegens [A] kennis te nemen;
6.3.
houdt de proceskostenbeslissing in het door [A] opgeworpen bevoegdheidsincident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist;
6.4.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 29 april 2015 voor conclusie van antwoord in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [A];
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.