Dit adres staat tevens vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg.
HR, 05-07-2016, nr. 15/00625
ECLI:NL:HR:2016:1406
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/00625
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1406, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:596, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:596, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1406, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0305
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 m.b.t. de door de rechter te maken belangenafweging bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. I.c. heeft het Hof de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet gemotiveerd, zodat niet kan blijken of het Hof bedoelde belangenafweging heeft gemaakt.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/00625
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2015, nummer 23/002905-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Utrecht, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen. Mr. Bouns doet een verzoek tot aanhouding omdat haar cliënt graag bij de zitting wil zijn maar niet op de hoogte hiervan was.
Na beraad in raadkamer wordt het aanhoudingsverzoek afgewezen.
(...)"
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Het Hof heeft de afwijzing van het door de raadsvrouwe gedane verzoek niet gemotiveerd. Derhalve kan niet blijken of het Hof de hiervoor vermelde afweging van belangen heeft gemaakt.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 m.b.t. de door de rechter te maken belangenafweging bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. I.c. heeft het Hof de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet gemotiveerd, zodat niet kan blijken of het Hof bedoelde belangenafweging heeft gemaakt.
Nr. 15/00625 Zitting: 14 juni 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 4 februari 2015 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 7 juli 2014 op tegenspraak bevestigd, behalve wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij Windt en de in verband met deze vordering opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Daarbij is de verdachte wegens 1., 2. en 3. telkens opleverende “verduistering” en 4. “oplichting” bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, met toewijzing van de vorderingen van vier benadeelde partijen en oplegging van schadevergoedingsmaatregelen, één en ander zoals in het vonnis vermeld. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij Windt tot een lager bedrag dan in eerste aanleg toegewezen en aan de verdachte een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof de afwijzing van het aanhoudingsverzoek ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het hof heeft verzuimd bij de beoordeling van het verzoek alle daartoe in aanmerking komende belangen af te wegen, althans heeft verzuimd in te gaan op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Nadat de inleidende dagvaarding op 18 april 2014 in persoon was uitgereikt aan de verdachte op een politiebureau in Den Helder, is op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 juli 2014 noch de verdachte noch een raadsman verschenen. De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van diezelfde datum wegens drie verduisteringen van (elektrische) fietsen en een oplichting betreffende de levering van (elektrische) fietsen veroordeeld.
(ii) Op 21 juli 2014 is door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht van een advocaat (mr. Ausma) aan een griffiemedewerker namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
(iii) Een akte van uitreiking, gehecht aan de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2015, houdt in dat de appeldagvaarding op 15 december 2014 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Voorts is op 6 januari 2015 een afschrift van de appeldagvaarding verzonden naar mr. Ausma, die zich in hoger beroep als raadsman van de verdachte heeft gesteld.
(iv) Een tweede akte van uitreiking, gehecht aan de appeldagvaarding, vermeldt dat de dagvaarding op 19 december 2014 tevergeefs is aangeboden op het adres dat de verdachte bij zijn verhoor door de politie heeft opgegeven ([a-straat 1] in Callantsoog) en vervolgens op 24 december 2014 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Voorts is op 24 december 2014 een afschrift van de appeldagvaarding verzonden naar het adres in Callantsoog.
(v) Een derde akte van uitreiking, gehecht aan de appeldagvaarding, houdt in dat de dagvaarding op 23 december 2014 tevergeefs is aangeboden op het in de appelakte vermelde adres van de verdachte ([b-straat 1] in Heerhugowaard)1.en vervolgens op 5 januari 2015 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Voorts is op 5 januari 2015 een afschrift van de appeldagvaarding verzonden naar het adres in Heerhugowaard.
(vi) De aan de appeldagvaarding gehechte ID-staten SKDB betreffende de verdachte van 15 december 2014, 24 december 2014, 5 januari 2015 en 4 februari 2015 houden in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij sinds 25 september 2014 niet in de GBA stond ingeschreven (“Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)”), dat hij vanaf 23 april 2014 tot 25 september 2014 in de GBA stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] in Heerhugowaard en dat zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats Van [a-straat 1] in Callantsoog betreft (datum registratie 17 april 2014).2.
(vii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2015 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als
(…)
is niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Utrecht, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen. Mr. Brouns doet een verzoek tot aanhouding omdat haar cliënt graag bij de zitting wil zijn maar niet op de hoogte hiervan was.
Na beraad in raadkamer wordt het aanhoudingsverzoek afgewezen.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig benadeelde partij Klaver.”
(viii) Na de afwijzing van het aanhoudingsverzoek heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De raadsvrouwe van de verdachte3.heeft aangegeven de opgelegde straf te zwaar te vinden en zij heeft mondeling pleidooi gevoerd. De voorzitter van het hof heeft meegedeeld dat hij het spijtig vindt dat de verdachte niet is verschenen, aangezien hij de verdachte vragen had willen stellen over “de diefstal van de fiets”, en dat het met name ongelukkig is dat de verdachte niet is verschenen, omdat één van de slachtoffers is verschenen. Vervolgens heeft het hof heeft op diezelfde datum uitspraak gedaan.
5. Het op de terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van raadsvrouwe van de verdachte tot aanhouding van de zaak is een verzoek tot toepassing van art. 281, eerste lid, Sv op de voet van art. 328 Sv, in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv en art. 415, eerste lid, Sv. Maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek is ingevolge art. 281, eerste lid, Sv, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv, of het belang van het onderzoek de schorsing vordert.
6. Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding (schorsing) van het onderzoek dient het hof een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.4.
7. Het hof heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet gemotiveerd. Daardoor kan niet blijken of het hof de hiervoor bedoelde weging van belangen heeft gemaakt. Evenmin is het hof ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Hoewel het aanhoudingsverzoek summier is onderbouwd, had het hof niet met een kale afwijzing van het verzoek kunnen volstaan. Daarbij neem ik in aanmerking dat de raadsvrouwe te kennen heeft gegeven dat de verdachte niet vrijwillig afstand van zijn aanwezigheidsrecht heeft gedaan, maar de terechtzitting had willen bijwonen als hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest. Tevens neem ik in aanmerking dat de dagvaarding weliswaar rechtsgeldig is betekend, maar dat sprake is van een griffiersbetekening en dat noch uit de wijze van betekening noch uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat het hof kennelijk geen geloof heeft gehecht aan de mededeling van de verdediging dat de verdachte niet op de hoogte is geweest van de terechtzitting. Aldus heeft het hof het aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd afgewezen.5.
8. Het middel slaagt.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑06‑2016
Met die adresopgave wordt kennelijk gedoeld op het adres dat de verdachte bij zijn verhoor door de politie heeft opgegeven.
Mr. Brouns is een kantoorgenote van de advocaat die zich in hoger beroep heeft gesteld (mr. Ausma).
Vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:270, rov. 2.3, HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1614, rov. 2.4.1, HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:972, NJ 2014/258, rov. 2.3, HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:138, NJ 2014/351 m.nt. rov. 2.6.2, HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5709, NJ 2013/74, rov. 2.3, HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6732, NJ 2012/641, rov. 2.5, HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7334, NJ 2012/325, rov. 2.3, HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6482, rov. 2.3, HR 18 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6127, NJ 2011/48, rov. 2.3, HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2145, NJ 2010/176 m.nt. Schalken, rov. 2.3, HR 31 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1758, NJ 2005/416, rov. 3.3, HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625, NJ 2003/177, rov. 3.3, HR 2 maart 1999, NJ 1999/330, rov. 3, HR 26 januari 1999, NJ 1999/294, rov. 3.3, HR 16 januari 1990, NJ 1990/419, rov. 5.2 en G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, Deventer: Kluwer 2014, p. 713-716.
Zie HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:622, HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3027, HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3026, rov. 2, HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:270, HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1614, HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:972, NJ 2014/258, HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7334, NJ 2012/325 en HR 18 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6127, NJ 2011/48.