Hof Den Haag, 26-10-2021, nr. 200.276.298/01
ECLI:NL:GHDHA:2021:2852, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-10-2021
- Zaaknummer
200.276.298/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2852, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:956, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2019:9368, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTHR 2022, afl. 4, p. 167
Uitspraak 26‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Vervoerrecht. Aanvaring waterleiding. Schadebegroting (zaakschade). Voordeeltoerekening.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Uitspraakdatum : 26 oktober 2021
Zaaknummer : 200.276.298/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/570095 HA ZA 19-242
Arrest
in de zaak van:
GKB REALISATIE B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
appellante,
hierna te noemen: GKB,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert (Rotterdam),
tegen
EVIDES N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Evides,
advocaat: mr. F.J. van Velsen (Haarlem).
Korte aanduiding van de zaak
1. Dit is een leidingschade zaak. Een baggerboot van GKB is in een sloot nabij het Kralingse Bos tegen een aldaar gelegen waterleiding gevaren. Evides, van wie de leiding is, vordert vergoeding van de ontstane schade. Die schade begroot zij op de kosten van de door haar gekozen wijze van het herstel. De vraag is of zij al die kosten op GKB kan verhalen. De rechtbank vond van wel.
Het (verdere) verloop van het geding
2. Bij tussenarrest van 28 april 2020 is een ‘mondelinge behandeling na aanbrengen’ gelast, die evenwel geen doorgang heeft gevonden. GKB heeft vervolgens een memorie van grieven ingediend en Evides een memorie van antwoord. Bij gelegenheid van de nadien alsnog gehouden (digitale) mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen – mr. J. van Ittersum voor GKB en mr. Van Velsen voornoemd voor Evides – de zaak aan de hand van door hen tevoren toegestuurde pleitnotities bepleit. Daarna is arrest bepaald.
De beoordeling van het hoger beroep
enkele feiten
3.1
Evides is eigenaar van een drinkwaterbedrijf in de zin van artikel 7 van de Drinkwaterwet. Het verzorgingsgebied beslaat onder meer Rotterdam.
3.2
GKB is een aannemer die zich onder meer bezighoudt met het uitbaggeren van watergangen.
3.3
GKB heeft van de gemeente Rotterdam opdracht gekregen om een sloot, gelegen ter hoogte van de Prinsenlaan 906 en de Lucie Vuylstekeweg 40 te Rotterdam, uit te baggeren. GKB heeft daarvoor een baggerschuifboot gebruikt.
3.4
Voor aanvang van de baggerwerkzaamheden heeft GKB bij het Kadaster een digitale graafmelding (KLIC-melding) gedaan. Zij heeft daarbij echter niet om huisaansluitingsschetsen gevraagd; het daarvoor bestemde vakje heeft zij niet aangevinkt.
3.5
Uit de gebiedskaart die GKB daarop ontving, bleek niet dat zich in of in de nabijheid van de uit te baggeren sloot leidingen en kabels bevonden.
3.6
Toen GKB de sloot op 20 juli 2017 zou gaan uitbaggeren heeft het door haar gebruikte baggerschip (niettemin) een waterleiding van Evides geraakt. Het ging om een zogenaamde ‘zinker’. Dat is een leiding die een watergang kruist; die leiding laat/liet men op of in de waterbodem afzinken.
De onderhavige waterleiding betrof een uit 1972 daterende aansluitleiding met een diameter van 110 mm, gemaakt van PVC, waar een sportkantine op was aangesloten (Prinsenlaan 902 van de RVV Swift Boys en Prinsenlaan 906 van de Rotterdamse Studenten Rugby Club). Gezien vanaf de berm langs de Boszoom kruiste deze aansluitleiding – richting het sportveld van de sportverenigingen – eerst een hoofdwatergang (van ca. 10-12 meter), daarna een beboste groenstrook en vervolgens de ca. 4,5 meter brede sloot, alwaar de leiding werd geraakt.
3.7
Na de schadevaring heeft Evides de waterleiding hersteld, eerst tijdelijk op 20/21 juli 2017, met een bovengrondse leiding, en later definitief.
3.8
Evides heeft GKB bij e-mailbericht van 31 juli 2017 aansprakelijk gesteld voor de ‘beschadiging van een waterleiding van Evides N.V. op 20-07-2017 geconstateerd op de locatie Rotterdam Boszoom (t.h.v. Prinsenlaan 902)’.
3.9
GKB heeft bij e-mailbericht van 22 augustus 2017 07:39 uur laten weten de aansprakelijkheid niet te erkennen. Ter toelichting schrijft zij: ‘De schade […] is te wijten aan het feit dat de waterleiding niet voldoende diep onder het wateroppervlak lag. Wij zijn namelijk met een boot door de sloot gevaren waarbij de onderzijde van de boot hoogstwaarschijnlijk de waterleiding geraakt heeft.’ Bij e-mailbericht van diezelfde dag 11:36 uur heeft zij hier onder meer aan toegevoegd: ‘Ten tijde dat de waterleiding geraakt is […] heeft de medewerker alleen met zijn boot door de sloot gevaren.’
3.10
Bij e-mailbericht van 20 september 2017 heeft Evides aan GKB geschreven:
‘Wij hebben tot op heden nog geen bericht van uw verzekeraar ontvangen. Graag maken we van de gelegenheid gebruik om u te melden dat op/daags na de schadeconstateringsdatum 20-07-2017 herstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Dit betrof tijdelijk herstel. Het definitief herstel is nog in voorbereiding.
Voordat uitvoering kan plaatsvinden dient er afstemming te zijn met belanghebbenden en toestemming te bestaan over de wijze van herstel. […]
Wij melden de situatie graag op voorhand zodat u op de hoogte bent van het feit dat de kosten op dit moment nog niet volledig in beeld zijn en dat de schadeopstelling pas na definitief herstel kan worden verstuurd. […]’
3.11
Het door de aansprakelijkheidsverzekeraar van GKB ingeschakelde expertisebureau Vanderwal & Joosten BV (hierna: VWJ) heeft op 6 november 2017 aan Evides geschreven dat zij van mening was dat GKB niets te verwijten viel. Onder meer wijst zij op ‘Algemene regel 3: Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen (Artikel 3.1 Voorwaarden)’ uit de ‘Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard.’ En schrijft zij: ‘Van GKB vernamen wij dat de waterleiding zelfs nog boven de waterbodem hing. Hieruit maken wij op dat de waterleiding niet juist is aangelegd. Dit is tevens door medewerkers van Evides bevestigd tijdens de tijdelijke herstelwerkzaamheden.’
3.12
Evides schrijft op 22 november 2017 aan VWJ dat het definitieve herstel naar verwachting medio februari 2018 zal zijn uitgevoerd.
3.13
VWJ schrijft op 5 december 2017 aan Evides: ‘[…] Wij willen opmerken dat als u de aansprakelijkstelling handhaaft wij het definitieve herstel vooraf willen beoordelen (offerte en plannen) en bij het definitieve herstel aanwezig willen zijn.’ Evides schrijft diezelfde dag terug: ‘[…] Daarnaast wenst u op de hoogte gehouden te worden van het verloop van het definitief herstel en daarbij aanwezig te zijn. […] Het is […] de vraag of aanwezigheid bij het definitief herstel enig gezichtspunt biedt bij de uiteindelijke schadevaststelling. Voorts rijst de vraag of – indien u geïnformeerd wenst te worden op de wijze waarop u dat voor zich ziet – verzekeraar bereid is de kosten voor de daarmee gepaard gaande werkzaamheden op zich te nemen. Daarbij is in ogenschouw genomen dat indien u tevoren offertes ter beschikking gesteld zou krijgen en u daarop commentaren zou hebben, in de beantwoording ervan de nodige bijkomende kosten zouden kunnen sluipen. Wij zien graag schriftelijke bevestiging van verzekeraar tegemoet, zo nodig met voorbehoud dat die toezegging alleen gestand wordt gedaan voor zover in rechte al worden vastgesteld dat uw verzekerde daadwerkelijk aansprakelijk is, dat zij alle aan de zijde van Evides opkomende kosten, verbandhoudende met uw bemoeienissen in dezen, zal dragen. Die kosten zullen dan onder de noemer van expertisekosten (met onderbouwing van de ermee gemoeide tijd) in de schadeopstelling worden opgenomen. […]’
3.14
Voor het definitieve herstel heeft Evides aannemer […] Civiel Kabel- en Leidingsystemen B.V. (hierna: […]) ingeschakeld. Deze heeft door middel van een gestuurde boring een ondergrondse leiding met een lengte van ca. 40 meter aangelegd. Vanaf het intredepunt nabij de Boszoom loopt deze leiding onder zowel de hoofdwatergang als de sloot door naar het sportveld.
3.15
In haar ‘schadeopstelling infraschade d.d. 19-11-2018’ becijfert Evides de directe schade op € 34.860,67.
3.16
Bij e-mailbericht van 30 november 2018 heeft Evides aan VWJ geschreven:
‘[…] Het was niet mogelijk om de leiding aan weerszijden van de sloot definitief te herstellen. Vergunningen van gemeente en waterschap waren nodig in het kader van definitief herstel en de gestuurde boring vloeit met name voort uit de vergunningvoorschriften van het waterschap. De gestuurde boring is daarmee […] geen verbetering, maar een noodzakelijke wijze van definitief herstel. […] U stelt dat door Evides zou zijn bevestigd dat de zinker (in 1972 aangelegd) ‘los in de watergang’ lag. Wij zijn met deze bevestiging door Evides niet bekend. […]’
de vordering en de beslissing van de rechtbank
4.1
Evides heeft betaling gevorderd van het hiervoor in 3.15 genoemde bedrag van € 34.860,67, vermeerderd met € 1.000 aan buitengerechtelijke kosten en € 1.081,04 aan wettelijke rente (tot aan de dagvaarding), in totaal dus: € 36.941,71, dit bedrag nog te vermeerderen met wettelijke rente (vanaf de dagvaarding) en proceskosten.
4.2
Na eerst GKB’s aansprakelijkheid voor de schadevaring te hebben vastgesteld en aansluitend de betwisting van de omvang van de schade en het verweer tegen het verhaal ervan te hebben verworpen heeft de rechtbank Evides’ vordering integraal toegewezen.
de grieven
5. Hieronder wordt ingegaan op de door GKB tegen deze toewijzing aangevoerde grieven. Eerst volgt een overweging over de ligging van de beschadigde waterleiding.
ligging van de beschadigde waterleiding
6. Over de diepteligging van de beschadigde waterleiding zijn de wederzijdse standpunten niet steeds eenduidig geweest. Wel heeft GKB steeds gesteld dat de leiding zich in de sloot op een diepte van ca. 60 cm onder het wateroppervlak bevond. Maar nadat de advocaat van Evides er ter comparitie in de eerste aanleg op gewezen had dat (volgens hem) de leiding dan niet zou zijn geraakt, uitgaande van een onbelaste diepgang van de baggerboot van 40 cm (in de brief van 1 mei 2019 van VWJ, waarnaar in dit verband verwezen wordt, staat overigens: ca. 0,45 m.), heeft GKB aangevoerd dat er twee personen op de baggerboot zaten, waardoor deze meer vaardiepte had. Dit strookt echter niet met haar onder 3.9 geciteerde e-mailbericht, waarin wordt gesproken over ‘de medewerker’ (enkelvoud). Evides heeft hier verder geen punt van gemaakt. Tijdens diezelfde comparitie heeft de advocaat van Evides verklaard – overigens zonder onderbouwing – dat de geraakte leiding op een diepte van 80 cm in de (ca. 12 meter) brede sloot lag. Bij memorie van antwoord heeft Evides echter erkend/bevestigd dat de schadevaring niet in de ca. 12 meter brede sloot plaatsvond, maar in de ca. 4,5 meter brede sloot die zich aan de andere kant van de beboste groenstrook bevond. Dat de leiding die sloot niet in of op de bodem kruiste, maar op een diepte van ca. 60 cm onder het wateroppervlak, is door haar daarbij en/of nadien niet gemotiveerd weersproken, terwijl voorstelbaar is dat de juistheid van dat standpunt van GKB betrekkelijk eenvoudig te controleren moet zijn geweest, maar dit laatste terzijde. Alles overziend wordt bedoeld standpunt van GKB daarom (toch) als juist aanvaard; er wordt dus van uitgegaan dat de uit 1972 daterende 110 mm Ø PVC leiding ca. 60 cm onder het wateroppervlak van de ca. 4,5 meter brede sloot liep.
bezwaren tegen toegekende schadevergoeding
7.1
In hoger beroep heeft GKB zich neergelegd bij het oordeel van de rechtbank dat zij jegens Evides aansprakelijk is voor de beschadiging van de leiding. Waar zij tegen opkomt, is de hoogte van de toegekende schadevergoeding. Haar hierna te bespreken bezwaren in dat verband zijn (grief 1 en grief 2):
( i) De door Evides opgevoerde herstelkosten zijn niet daadwerkelijk gemaakt.
(ii) De naar objectieve maatstaven te bepalen herstelkosten belopen – uitgaande van een bekwaam reparateur – hoogstens een bedrag van € 15.652,45.
(iii) Er dient een aftrek ‘nieuw voor oud’ te worden toegepast, omdat Evides door het herstel in een aanzienlijk betere positie is komen te verkeren (voordeelstoerekening, art. 6:100 BW).
(iv) Evides heeft eigen schuld aan de schade (art. 6:101 BW).
( v) De rechtbank heeft ten onrechte, althans teveel, buitengerechtelijke kosten toegewezen.
(vi) GKB is ten onrechte in de proceskosten veroordeeld.
(vii) De gevorderde wettelijke rente had moeten worden gematigd.
ad 7.1 (i) – herstelkosten daadwerkelijk gemaakt?
7.2
Evides heeft in de eerste aanleg een ‘schadeopstelling infraschade d.d. 19-11-2018’ met bijlagen in het geding gebracht (productie E7 bij haar ‘akte overlegging producties, tevens aanvulling gronden’). Bij conclusie van antwoord merkte GKB daarover op dat zij deze schadeopstelling heeft laten beoordelen door VWJ. Zij verwees daarbij naar een door haar als productie 5 overgelegde brief d.d. 1 mei 2019 van VWJ. VWJ schrijft daarin dat de door Evides gekozen herstelmethode – het door middel van een gestuurde boring ondergronds aanbrengen van een nieuwe leiding met een lengte van ruim 40 meter – aanzienlijk duurder is dan het terugbrengen van de oude situatie, door VWJ aangeduid als plaatselijk herstel. De kosten daarvan raamt zij op
€ 10.582,36. Een specificatie van dat bedrag is te vinden in bijlage 2 bij de brief van 1 mei 2019 van VWJ, waarin VWJ correcties heeft toegepast op de posten uit de schadeopstelling van Evides. Wat VWJ in die brief niet schrijft, is dat de door Evides gepresenteerde schadeopstelling niet deugt, want (aanzienlijk) hoger uitvalt/meer omvat dan de naar objectieve maatstaven berekende kosten van de door Evides gekozen herstelmethode. GKB heeft dat in de eerste aanleg zelf evenmin aangevoerd. Terecht dan ook overwoog de rechtbank (rov. 4.17) dat ‘[n]iet in geschil is dat Evides het bedrag van € 34.860,67 daadwerkelijk heeft gemaakt […]’. Voor het eerst in haar memorie van grieven betwist GKB dat de in de schadeopstelling gespecificeerde kosten daadwerkelijk in die omvang zijn gemaakt. Die betwisting is echter vrij summier en niet steeds navolgbaar. Zo stelt GKB dat het bedrag van € 12.968,85, dat in verband met de werkzaamheden van […] is begroot, inclusief BTW is, terwijl het volgens de schadeopstelling en de daarin genoemde bijlage 2 gaat om een optelsom van twee bedragen exclusief BTW (€ 1.250 + € 11.718,85). Naar aanleiding van deze betwisting heeft Evides er – op zichzelf genomen terecht – op gewezen dat bij een abstracte begroting van zaakschade niet bepalend is of er daadwerkelijk herstel heeft plaatsgevonden en herstelkosten zijn gemaakt. Daarnaast heeft Evides verscheidene posten van een nadere toelichting voorzien. Daar is door GKB – bij gelegenheid van de nadien gehouden mondelinge behandeling – niet meer op gereageerd; zij heeft volstaan met de opmerking dat het debat niet is gebaat bij een verdere welles-nietes discussie over de hoogte van individuele schadeposten en dat het er op de keper beschouwd om gaat wat een bekwaam reparateur voor het (tijdelijk en definitief) herstel van de zinker in rekening zou hebben gebracht. Daargelaten dat het standpunt van Evides, inclusief haar nadere toelichting, meer omvat dan een simpel ‘welles’, mag uit deze reactie van GKB worden afgeleid dat zij niet langer betwist dat een bekwaam reparateur voor de herstelwijze waarvoor Evides heeft geopteerd een bedrag van € 34.860,67 in rekening zou hebben gebracht. Mocht GKB haar betwisting wel hebben willen handhaven, dan wordt die wegens onvoldoende gemotiveerdheid ervan verworpen. Dat geldt dus ook voor de betwisting van de post consignatiekosten ad € 2.350. Evides heeft die kostenpost – voor het permanent beschikbaar houden van een storingsdienst – bij memorie van antwoord (in prod. G6) nader toegelicht. Die toelichting betreft onder meer de samenstelling van het bedrag, de verhouding tot de andere schadeposten en het verband met de onderhavige schadevaring. Als gezegd is GKB hier vervolgens niet meer gemotiveerd op ingegaan; meer in het bijzonder heeft zij niet aangevoerd dat en waarom de nadere toelichting niet volstaat en waarom die haar betwisting onverlet laat.
ad 7.1 (ii) – herstelkosten, vastgesteld naar objectieve maatstaven, bedragen
hoogstens een bedrag van € 15.652,45
7.3.1 Terwijl VWJ in haar hiervoor in 7.2 bedoelde brief van 1 mei 2019 uitkwam op een kostenraming voor plaatselijk herstel van € 10.582,36 noemt zij in haar bij memorie van grieven overgelegde brief van 24 februari 2020 een bedrag van ca.
€ 16.000 (exclusief vaste kosten). Een toelichting voor deze afwijking ontbreekt. GKB zelf stelt in haar memorie van grieven dat een bekwaam reparateur voor het (tijdelijk en definitief) herstel van de waterleiding hoogstens een bedrag van € 15.652,45 in rekening had gebracht. Dat is het in bijlage 2 bij de brief van 24 februari 2020 van VWJ genoemde bedrag van € 18.491,65 (directe schade) -/- € 2.350 (consignatiekosten) -/-
€ 489,20 (diversen). Zij voegt daar aan toe dat dit bedrag nog lager kan uitkomen omdat VWJ geen rekening heeft gehouden met haar betwisting van de posten in de schadeopstelling van Evides. Ten aanzien van die betwisting is hiervoor evenwel geconstateerd dat deze – tegen de achtergrond van de door Evides verstrekte specificatie en gegeven (nadere) toelichting – een voldoende motivering mist. Uit wat GKB heeft aangevoerd volgt onvoldoende dat door een bekwaam reparateur minder in rekening zou zijn gebracht voor de herstelmethode van Evides en/of dat Evides ten onrechte aanspraak maakt op de door GKB geschrapte posten.
7.3.2 De door VWJ bedoelde methode van plaatselijk herstel houdt in dat eerst de watergang aan weerszijden van de zinker wordt afgedamd, waarna de leiding kan worden ingegraven. Opmerking verdient trouwens nog dat VWJ in haar brief van 24 februari 2020 schrijft dat zij ervan uit gaat dat het in eerste instantie (door/in opdracht van Evides) uitgevoerde plaatselijke herstel noodzakelijk was. Voor zover GKB in hoger beroep (ook) de wijze van dat tijdelijke herstel ter discussie heeft willen stellen, wordt daar reeds om die reden aan voorbijgegaan.
7.3.3 Voor de kosten van het door VWJ bedoelde definitieve plaatselijke herstel is verwezen naar een offerte van 20 februari 2020 van KVDM Bleiswijk, die uitkomt op een bedrag van € 6.806,24. Evides heeft hier tegen ingebracht dat het om werkzaamheden gaat die altijd in nacalculatie aan de hand van werkelijk bestede tijd worden gefactureerd. GKB heeft dit vervolgens niet (gemotiveerd) betwist en is ook niet ingegaan op wat er overigens door Evides bij memorie van antwoord in dit verband is aangevoerd, onder meer dat in de offerte/tegenbegroting meerdere posten niet zijn opgenomen en dat ook bij plaatselijk herstel met een boogzinker zou moeten worden gewerkt, terwijl dat niet ging; tegen dat oordeel van de rechtbank is geen (met de vereiste duidelijkheid naar voren gebracht) bezwaar gemaakt. Evides heeft in dat verband nog toegelicht dat het werken met vier bochten/verbindingsmoffen, waar VWJ van lijkt uit te gaan, geen optie is. Een andere, door GKB verder onbesproken gelaten, tegenwerping van Evides is dat GKB/VWJ onderschatten welke kosten er gemoeid zijn met het maken van een afdamming in de sloot. Evides noemde daarbij als voorbeeld een andere schadezaak, waarin was gewerkt met een afdamming in een sloot van nog geen 3 meter breed. Terzijde 1: hoewel partijen in hun memories uitgaan van circa 4,5 meter brede sloot, wordt in de offerte gesproken van een sloot van circa 4 meter breed. Ook in die zin is de offerte niet juist/volledig. Aan de opmerking van de advocaat van GKB in diens pleitnota dat het ging om een slootje van 2-3 meter wordt voorbijgegaan; die opmerking is in strijd met/wijkt af van wat zij eerder zelf heeft aangevoerd, terwijl de afwijking niet is toegelicht. Terzijde 2: Evides heeft er bij pleidooi onder meer nog op gewezen dat een 16-tons kraan nodig zou zijn (in de brief van 24 februari 2020 van VWJ wordt (zonder verdere toelichting/specificatie) gesproken over een minigraafmachine) en dat de offerte geen melding maakt van het aanbrengen van een stabiel werkplatform op het sportveld.
7.3.4 Het geheel overziende moet – ook los van beide ‘terzijdes’ – de conclusie zijn dat GKB’s betwisting van wat volgens Evides naar objectieve maatstaven redelijke kosten van deugdelijk herstel zijn onvoldoende is gemotiveerd. De juistheid van haar (aan die betwisting ten grondslag liggende) standpunt dat de door haar voorgestelde alternatieve herstelmethode veel voordeliger zou zijn uitgevallen mist – tegen de achtergrond van wat Evides daartegen heeft ingebracht – een voldoende onderbouwing. Dat standpunt wordt daarom verworpen. Bij die uitkomst behoeft niet te worden ingegaan op het verwijt van GKB dat Evides haar niet heeft gekend in de wijze van het schadeherstel en de daarmee gemoeide kosten. Dit laat onverlet dat, waar Evides op 20 september 2017 nog aan GKB schreef dat er eerst afstemming met belanghebbenden diende te bestaan over de wijze van herstel alvorens dit definitief ter hand kon worden genomen, niet valt in te zien waarom Evides richting GKB, op wie zij de kosten wilde verhalen, niet meer transparantie kon betrachten over die wijze van schadeherstel in uiteindelijk 2018. Tot een ander oordeel over de objectieve redelijke kosten van deugdelijke herstel leidt dat in dit specifieke geval echter niet.
ad 7.1 (iv) – eigen schuld Evides aan het ontstaan van de schade
7.4
Het in 7.1 (iii) bedoelde beroep op voordeelstoerekening slaagt; het in 7.1 (iv) bedoelde beroep op eigen schuld niet. Dat laatste behoeft slechts een korte toelichting. Daarom wordt ervoor gekozen om eerst in te gaan op dat beroep op eigen schuld, waarvan overigens niet geheel duidelijk is of GKB dit heeft willen handhaven. Voor het geval dat zo is, volgt een verwerping, en wel om de volgende reden. GKB weerspreekt in hoger beroep niet langer dat zij aansprakelijk is voor het beschadigen van de waterleiding. Die aansprakelijkheid heeft de rechtbank doen rusten op het niet naleven door GKB van de verplichting om zich voorafgaande aan de werkzaamheden te vergewissen van de locatie van de leiding. GKB heeft het bestaan van die verplichting niet bestreden en heeft ook niet ontkend dat bij naleving ervan de schadevaring achterwege zou zijn gebleven. Uit wat GKB wel heeft aangevoerd volgt niet dat die naleving van haar in redelijkheid niet kon worden gevergd en/of dat Evides voorafgaande aan de schadevaring wist of moest weten dat de onderhavige leiding zich niet (meer) op of in de bodem bevond, maar op de door GKB gestelde diepte (60 cm) onder het wateroppervlak in het water hing, en daar om die reden ongevraagd voor had moeten waarschuwen. Tegen deze achtergrond kan niet worden geoordeeld dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan Evides behoort te worden toegerekend.
ad 7.1 (iii) – voordeelstoerekening /vergoedingsplicht
7.5.1
Evides stelt dat, hoewel thans (door waterschappen) veelal wordt verlangd dat leidingen op een diepte van ca. 1,30 meter in de bodem liggen, de beschadigde leiding zich ten tijde van de schadevaring hoe dan ook met recht op de locatie/diepte bevond waar zij door de baggerboot is geraakt (ca. 60 cm onder het wateroppervlak). Dit omdat de keuren en algemene regels van het/een waterschap steeds eerbiedigende werking als uitgangspunt kennen. In de eerste aanleg wierp GKB de vraag op waarom voor het herstel van de beschadigde leiding dan niet kon worden volstaan met een vervanging/reparatie op diezelfde diepte (los in de watergang), in welk geval er – naar begrepen wordt – (wellicht) volstaan kon worden met afdamming en er niet (in de bodem) gegraven behoefde te worden (geen problemen met boomwortels) en ook niet behoefde te worden gewerkt met knie-moffen. De rechtbank overwoog evenwel dat de omstandigheid dat de waterleiding thans dient te voldoen aan de (indertijd nog niet geldende, maar nu wel voorgeschreven) regels van het waterschap, waardoor de kosten van de reparatie hoger uitvallen, niet aan Evides valt te verwijten. En dat er geen aanleiding is om die kosten/de schade om die reden bij Evides te laten liggen. Tegen die laatste gevolgtrekking maakt GKB – terecht, zie hierna – bezwaar, maar zij bestrijdt niet, althans niet gemotiveerd, dat het herstel meebracht dat de ligging van de leiding in overeenstemming moest worden gebracht met de huidige voorschriften. Daar wordt daarom verder van uitgegaan.
7.5.2
Evides noemt een aantal argumenten waarom het herstel van een beschadigde leiding haar in het algemeen niet in een betere positie brengt en waarom het niet volledig kunnen verhalen van de kosten van zodanig herstel daarom onredelijk zou zijn. Uit haar betoog volgt echter niet of onvoldoende dat die argumenten ook en in dezelfde mate gelden in een geval als het onderhavige. Bijvoorbeeld is wel duidelijk dat Evides er niet beter wordt als een beschadigde leiding wordt hersteld door het enkel aanbrengen met verbindingsstukken/moffen van een nieuw (tussen)stuk pvc. Maar die situatie doet zich hier niet voor; het gaat in dit geval om het laten vervallen en vervangen van een oude, los in een sloot hangende leiding – waarvan de ligging (dus) niet voldeed aan de huidige maatstaven/voorschriften – door een compleet nieuwe leiding, die via een gestuurde boring onder twee watergangen door loopt en daardoor voor die beide watergangen thans wel aan die maatstaven/voorschriften voldoet. Aangenomen mag worden dat bedoelde maatstaven/voorschriften er (mede) toe strekken om de watergangen goed en schadevrij te kunnen onderhouden. Dat is een meer algemeen belang, waarbij ook Evides als netwerkbeheerder is gebaat. Onjuist zou dan ook zijn een beleid waarbij – los in een watergang hangende – leidingen pas vervangen worden als deze door een derde worden aangevaren/beschadigd, vanuit de gedachte dat, ingeval van aansprakelijkheid, de (meer)kosten van het in overeenstemming brengen van de leidingen met huidige voorschriften dan integraal aan die derde kunnen worden doorberekend. Ook het argument dat de aansluitleiding ter plaatse nog tot in lengte van dagen in de sloot had kunnen blijven hangen en dat om die reden geen sprake is van enig voordeel mist daarom overtuigingskracht.
7.5.3
Het geheel overziende moet de conclusie zijn dat de aansluitleiding, die eerst niet, thans, door (de wijze van) het herstel van de toegebrachte schade, wel voldoet aan de in het algemeen belang gestelde voorschriften en daardoor niet meer het risico loopt om door onachtzaamheid of anderszins te worden aangevaren. Tussen het (toekomstige) voordeel dat hiermee is bereikt en de schadevaring bestaat een condicio sine qua non-verband. Dat verband is er ook tussen de (op de herstelkosten bepaalde) schade en de schadevaring. Mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade dient dit voordeel/die schade niet ten volle aan de GKB als schuldige aan de aanvaring te worden toegerekend. De toerekening van de schade aan GKB blijft naar redelijkheid beperkt tot maximaal 70%. Tot dat percentage is de vordering toewijsbaar, dus tot 70% van
€ 34.860,67 = € 24.402,47.
ad 7.1 (v) t/m (vii) – buitengerechtelijke kosten, proceskosten, wettelijke rente.
7.6
Van de door de rechtbank, als onderdeel van de gevorderde hoofdsom van
€ 36.941, toegewezen bedragen wegens buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente,
respectievelijk € 1.000 en € 1.081,04, zal in hoger beroep 70% worden
toegewezen, aldus: € 700 en € 756,73.
Evides heeft bij memorie van antwoord, in reactie op de door GKB aangevoerde 2e
grief, de verschuldigdheid van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten
voldoende toegelicht. GKB is vervolgens niet meer teruggekomen op haar betwisting.
Die wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Wat de wettelijke rente
betreft is slechts een aanpassing aan het toewijsbaar geachte bedrag bepleit.
De proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken blijft gehandhaafd.
Mede gezien de ontkenning van haar aansprakelijkheid in de eerste aanleg blijft GKB
voor die instantie de in het ongelijk gestelde partij. De neerwaartse bijstelling van het
de toewijsbaar geachte hoofdsom leidt niet tot een andere proceskostenbegroting.
slotsom
8. De slotsom na het voorgaande is dat de grieven deels doel treffen, in die zin dat het toewijsbaar geachte bedrag neerwaarts wordt bijgesteld, en wel tot € 24.402,47 +
€ 700 + € 756,73 = € 25.859,20. Onder vernietiging van onderdeel 5.1 van het dictum
van het vonnis wordt dit bedrag toegewezen. Voor het overige volgt een bekrachtiging.
De proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd; iedere
partij moet de eigen kosten dragen. Daartoe bestaat aanleiding nu partijen over en weer
op enige punten in het ongelijk worden gesteld.
Aan de bewijsaanbiedingen wordt voorbijgegaan omdat die betrekking hebben op betwiste stellingen en tegengesproken betwistingen/verweren die vanwege het ontbreken van een voldoende motivering zijn gepasseerd.
De beslissing
Het Hof:
- vernietigt onderdeel 5.1 van het dictum van het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt GKB om aan Evides te betalen een bedrag van € 25.859,20, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over
€ 24.402,47 vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan de dag der
voldoening;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, B.J. Lenselink en F.G.M. Smeele,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.