Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 vaststelling gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures
Aanhangsel 6 Opstelling van een vluchtplan
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2024
- Bronpublicatie:
30-01-2024, PbEU L 2024, 2024/404 (uitgifte: 11-04-2024, regelingnummer: 2024/404)
- Inwerkingtreding
01-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-01-2024, PbEU L 2024, 2024/404 (uitgifte: 11-04-2024, regelingnummer: 2024/404)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1. ICAO-modelformulier voor een vluchtplan
2. Instructies voor het invullen van het vluchtplanformulier
2.1. Algemeen
Volg nauwlettend de voorgeschreven formaten en de wijze van specificatie van de gegevens.
Begin met het invoeren van gegevens in de eerste daartoe bestemde ruimte. Indien er extra ruimte beschikbaar is, laat de ongebruikte ruimte dan leeg.
Vermeld alle tijdstippen in 4 cijfers UTC.
Vermeld geschatte verstreken tijdsduur in 4 cijfers (uren en minuten).
De gearceerde ruimte die voorafgaat aan punt 3 wordt ingevuld door ATS- en COM-diensten, tenzij de verantwoordelijkheid voor het opstellen van vluchtplanberichten is gedelegeerd.
2.2. Instructies voor het invoeren van ATS-gegevens
Vul de punten 7 tot en met 18 in en, indien de bevoegde autoriteit daarom verzoekt of dit anderszins noodzakelijk wordt geacht, punt 19, zoals hieronder aangegeven.
Punt 7: IDENTIFICATIE VAN HET LUCHTVAARTUIG (MAXIMAAL 7 KARAKTERS) |
VUL een van de volgende luchtvaartuigidentificaties in, met een maximum van 7 alfanumerieke tekens en zonder koppeltekens of symbolen:
- a)
de ICAO-aanduiding voor de luchtvaartuigexploitant, gevolgd door de vluchtidentificatie (bv. KLM511, NGA213, JTR25) wanneer in radiotelefonie de door het luchtvaartuig te gebruiken roepnaam bestaat uit de ICAO-telefonieaanduiding voor de luchtvaartuigexploitant, gevolgd door de vluchtidentificatie (bv. KLM511, NIGERIA 213, JESTER 25), of
- b)
de nationaliteit of het gemeenschappelijke merkteken en registratiekenteken van het luchtvaartuig (bv. EIAKO, 4XBCD, N2567GA), wanneer:
- 1)
in radiotelefonie de door het luchtvaartuig te gebruiken roepnaam bestaat uit alleen deze identificatie (bv. CGAJS), of voorafgegaan door de ICAO-telefonieaanduiding voor de luchtvaartuigexploitant (bv. BLIZZARD CGAJS);
- 2)
het luchtvaartuig is niet uitgerust met radio.
Punt 8: VLIEGVOORSCHRIFTEN EN TYPE VLUCHT (ÉÉN OF TWEE TEKENS)
Vliegvoorschriften
VUL een van de volgende letters in ter aanduiding van de categorie vliegvoorschriften waaraan de piloot voornemens is te voldoen:
I- | indien het de bedoeling is dat de gehele vlucht wordt uitgevoerd onder IFR, of |
V- | indien het de bedoeling is dat de gehele vlucht wordt uitgevoerd onder VFR, of |
Y- | indien de vlucht aanvankelijk onder IFR wordt uitgevoerd, gevolgd door een of meer latere wijzigingen van de vliegvoorschriften, of |
Z- | indien de vlucht aanvankelijk onder VFR wordt uitgevoerd, gevolgd door een of meer latere wijzigingen van de vliegvoorschriften. |
Vermeld in punt 15 het punt of de punten waarop een wijziging van de vliegvoorschriften wordt gepland.
Type vlucht |
VUL een van de volgende letters in om het type vlucht aan te duiden indien de bevoegde autoriteit daarom verzoekt:
S- | voor een geregelde luchtdienst; |
N- | voor een niet-geregelde luchtvervoersactiviteit; |
G- | voor general aviation; |
M- | voor een militaire vlucht; |
X- | voor andere dan een van de hierboven gedefinieerde categorieën. |
Specificeer de status van een vlucht na de indicator STS in punt 18 of, indien nodig om andere redenen voor specifieke afhandeling door ATS aan te geven, vermeld de reden na de indicator RMK in punt 18.
Punt 9: AANTAL EN TYPE(N) LUCHTVAARTUIGEN EN ZOGTURBULENTIECATEGORIE |
Aantal luchtvaartuigen (1 of 2 tekens) |
VUL het aantal luchtvaartuigen in, indien er meer dan één luchtvaartuig is.
Type luchtvaartuig (2 tot 4 tekens) |
VUL | de passende aanduiding in, zoals gespecificeerd in Doc 8643, Aanduidingen van luchtvaartuigtypes, |
OF | indien een dergelijke aanduiding niet is toegekend, of in het geval van formatievluchten die meer dan één type omvatten, VUL ZZZZ in en SPECIFICEER in punt 18 de (nummers en) type(s) van de luchtvaartuigen voorafgegaan door TYP/ |
Zogturbulentiecategorie (1 teken) |
VUL een schuine streep in, gevolgd door een van de volgende letters om de zogturbulentiecategorie van het luchtvaartuig aan te geven:
J- | SUPER, om een luchtvaartuigtype aan te duiden dat als zodanig is gespecificeerd in ICAO Doc 8643, Aanduidingen van luchtvaartuigtypes, laatste uitgave; |
H- | HEAVY, om een luchtvaartuigtype met een gecertificeerde maximale startmassa van 136 000 kg of meer aan te duiden, met uitzondering van luchtvaartuigtypes die zijn opgenomen in ICAO Doc 8643 in de categorie SUPER (J); |
M- | MEDIUM, ter aanduiding van een luchtvaartuigtype met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 136 000 kg maar meer dan 7 000 kg; |
L- | LIGHT, om een luchtvaartuigtype met een gecertificeerde maximale startmassa van 7 000 kg of minder aan te duiden. |
Punt 10: UITRUSTING EN CAPACITEITEN |
De capaciteiten omvatten de volgende elementen:
- a)
de aanwezigheid van relevante bruikbare uitrusting aan boord van het luchtvaartuig;
- b)
uitrusting en capaciteiten die in overeenstemming zijn met de kwalificaties van het cockpitpersoneel, en
- c)
indien van toepassing, toestemming van de bevoegde autoriteit.
Apparatuur en capaciteiten voor radionavigatie, navigatie en naderingshulp |
VUL één letter in, als volgt:
N- | indien er geen COM/NAV/naderingshulpapparatuur voor de te vliegen route aan boord is of de apparatuur onbruikbaar is, of |
S- | indien er standaard-COM/NAV/naderingshulpapparatuur voor de te vliegen route aan boord is en de apparatuur bruikbaar is, en/of |
VUL een of meer van de volgende letters in om aan te geven welke bruikbare COM/NAV/naderingshulpapparatuur en capaciteiten beschikbaar zijn:
A | GBAS-landingssysteem | J7 | CPDLC FANS 1/A SATCOM (Iridium) |
B | LPV (APV met SBAS) | K | MLS |
C | Loran C | L | ILS |
D | DME | M1 | ATC SATVOICE (INMARSAT) |
E1 | FMC WPR ACARS | M2 | ATC SATVOICE (MTSAT) |
E2 | D-FIS ACARS | M3 | ATC SATVOICE (Iridium) |
E3 | PDC ACARS | O | VOR |
F | ADF | ||
G | GNSS. Indien een deel van de vlucht volgens plan zal worden uitgevoerd onder IFR, verwijst het naar GNSS-ontvangers die voldoen aan ICAO-bijlage 10, volume I | P1 | CPDLC RCP 400 |
P2 | CPDLC RCP 240 | ||
P3 | SATVOICE RCP 400 | ||
H | HF RTF | P4-P9 | Gereserveerd voor RCP |
I | Traagheidsnavigatie | R | PBN-gekeurd |
J1 | CPDLC ATN VDL Mode 2 | T | TACAN |
J2 | CPDLC FANS 1/A HFDL | U | UHF RTF |
J3 | CPDLC FANS 1/A VDL Mode A | V | VHF RTF |
J4 | CPDLC FANS 1/A VDL Mode 2 | W | RVSM-gekeurd |
J5 | CPDLC FANS 1/A SATCOM (INMARSAT) | X | MNPS-gekeurd |
J6 | CPDLC FANS 1/A SATCOM (MTSAT) | Y | VHF met mogelijkheid tot 8,33kHz-kanaalafstand |
Z | Andere uitrusting of andere capaciteiten aan boord |
Alfanumerieke tekens die hierboven niet zijn vermeld, zijn gereserveerd.
Surveillanceapparatuur en -capaciteiten |
VUL | N in indien er geen surveillanceapparatuur voor de te vliegen route aan boord is of de apparatuur onbruikbaar is, |
OF | |
VUL | een of meer van de volgende beschrijvingen in, met een maximum van 20 tekens, om de bruikbare surveillanceapparatuur en/of -capaciteiten aan boord te beschrijven: |
SSR Modes A en C
A- - - | Transponder — Mode A (4 tekens — 4 096 codes) |
C- - - | Transponder — Mode A (4 tekens — 4 096 codes) en Mode C |
SSR Mode S
E-- | Transponder — Mode S, met inbegrip van luchtvaartuigidentificatie, drukhoogte en extended-squittercapaciteit (ADS-B) |
H-- | Transponder — Mode S, met inbegrip van luchtvaartuigidentificatie, drukhoogte en versterkte surveillancecapaciteit |
I-- | Transponder — Mode S, met inbegrip van luchtvaartuigidentificatie, maar geen drukhoogtecapaciteit |
L-- | Transponder — Mode S, met inbegrip van luchtvaartuigidentificatie, drukhoogte, extended-squittercapaciteit (ADS-B) en versterkte surveillancecapaciteit |
P-- | Transponder — Mode S, met inbegrip van drukhoogte, maar geen capaciteit voor luchtvaartuigidentificatie |
S-- | Transponder — Mode S, met inbegrip van capaciteit voor drukhoogte en luchtvaartuigidentificatie |
X-- | Transponder — Mode S, zonder luchtvaartuigidentificatie en drukhoogtecapaciteit |
ADS-B
B1- - | ADS-B met specifieke 1 090 MHz ADS-B ‘out’-capaciteit |
B2- - | ADS-B met specifieke 1 090 MHz ADS-B ‘out’- en ‘in’-capaciteit |
U1- - | ADS-B ‘out’-capaciteit met gebruikmaking van UAT |
U2- - | ADS-B ‘out’- en ‘in’-capaciteit met gebruikmaking van UAT |
V1- - | ADS-B ‘out’-capaciteit met gebruikmaking van VDL Mode 4 |
V2- - | ADS-B ‘out’- en ‘in’-capaciteit met gebruikmaking van VDL Mode 4 |
ADS-C
D1 - - | ADS-C met FANS 1/A-capaciteit |
G1 - - | ADS-C met ATN-capaciteit |
Alfanumerieke tekens die hierboven niet zijn vermeld, zijn gereserveerd.
Punt 13: LUCHTVAARTTERREIN EN TIJDSTIP VAN VERTREK (8 TEKENS) |
VUL | de 4-letterige ICAO-plaatsindicator van het luchtvaartterrein van vertrek in, zoals gespecificeerd in Doc 7910, Location Indicators; | |
OF, | indien er geen plaatsindicator is toegekend, VUL ZZZZ in en SPECIFICEER, in punt 18:
| |
OF, | indien het vluchtplan wordt ontvangen van een luchtvaartuig tijdens de vlucht, | |
VUL | AFIL in en SPECIFICEER, in punt 18, de 4-letterige ICAO-plaatsindicator van de locatie van de ATS-eenheid waar aanvullende vluchtplangegevens kunnen worden verkregen, voorafgegaan door DEP/. |
VERVOLGENS, ZONDER SPATIE,
VUL | voor een vluchtplan dat vóór vertrek wordt ingediend, het geschatte tijdstip van vertrek van de standplaats (EOBT) in, |
OF, | voor een vluchtplan dat tijdens de vlucht is ontvangen van een luchtvaartuig, de werkelijke of geschatte tijd op het eerste punt van de route waarop het vluchtplan van toepassing is. |
Punt 15: ROUTE |
VUL | de eerste kruissnelheid in zoals in a) en het eerste kruisniveau zoals in b), zonder spatie tussen beide. |
VUL VERVOLGENS, | na de pijl, de routebeschrijving zoals in c) in. |
a) Kruissnelheid (maximaal 5 tekens) |
VUL | de ware vliegsnelheid in voor het eerste of het volledige kruisgedeelte van de vlucht, in termen van:
|
b) Kruisniveau (maximaal 5 tekens) |
VUL | het geplande kruisniveau in voor het eerste of het volledige gedeelte van de te vliegen route, in termen van:
|
|
Vluchten langs aangewezen ATS-routes
ALS HET | luchtvaartterrein van vertrek gelegen is op of verbonden is met de ATS-route, VUL dan de aanduiding van de eerste ATS-route in, |
OF, | als het luchtvaartterrein van vertrek niet op of verbonden is met de ATS-route, de letters DCT gevolgd door het punt van aansluiting bij de eerste ATS-route, gevolgd door de aanduiding van de ATS-route. |
VUL VERVOLGENS | elk punt in waarop het begin van een wijziging van de snelheid en/of het niveau is gepland, dan wel een wijziging van de ATS-route en/of een wijziging van de vliegvoorschriften is gepland, |
IN ELK GEVAL GEVOLGD | door de aanduiding van het volgende ATS-routesegment, zelfs indien het hetzelfde is als het vorige; |
OF | door DCT, indien de vlucht naar het volgende punt buiten een aangeduide route valt, tenzij beide punten door geografische coördinaten worden gedefinieerd. |
Vluchten buiten aangeduide ATS-routes
VUL | punten in die normaliter niet meer dan 30 minuten vliegtijd of 370 km(200 NM) uit elkaar liggen, met inbegrip van elk punt waarop een verandering van snelheid of niveau, een wijziging van de koers of een wijziging van vliegvoorschriften is gepland, |
OF, | op verzoek van (een) bevoegde autoriteit(en), |
DEFINIEER | de koers van vluchten die voornamelijk in oost-westrichting tussen 70 °NB en 70 °ZB worden uitgevoerd, onder verwijzing naar significante punten die gevormd worden door de snijpunten van de halve of volledige breedtegraad met meridianen op een afstand van 10 graden lengtegraad. Voor vluchten in gebieden buiten deze breedtegraden wordt de koers gedefinieerd door significante punten die worden gevormd door het snijpunt van breedtegraadparallellen met lengtegraden die gewoonlijk 20° lengtegraad uit elkaar liggen. De afstand tussen significante punten mag, voor zover mogelijk, niet meer bedragen dan 1 uur vliegtijd. Indien nodig worden aanvullende significante punten vastgesteld. Voor vluchten die voornamelijk in noord-zuidrichting worden uitgevoerd, definieer de koers aan de hand van significante punten die worden gevormd door het snijpunt van hele lengtegraden met gespecificeerde breedtegraadparallellen die 5° uit elkaar liggen. |
VUL | DCT in tussen opeenvolgende punten, tenzij beide punten worden bepaald door geografische coördinaten of door de richting en de afstand. |
GEBRUIK ALLEEN de conventies in (1) tot en met (5) hieronder en SCHEID elk subpunt met een spatie.
(1) ATS-route (2 tot 7 tekens) |
De gecodeerde aanduiding die is toegekend aan de route of het routesegment, in voorkomend geval met inbegrip van de gecodeerde aanduiding die is toegekend aan de standaard vertrek- of aankomstroute (bv. BCN1, Bl, R14, UB10, KODAP2A).
(2) Significant punt (2 tot 11 tekens) |
De gecodeerde aanduiding (2 tot 5 tekens) die aan het punt is toegekend (bv. LN, MAY, HADDY),
of, indien geen gecodeerde aanduiding is toegekend, een van de volgende wijzen:
- —
Alleen graden (7 tekens):
2 cijfers die de breedtegraad in graden beschrijven, gevolgd door ‘N’ (Noord) of ‘S’ (Zuid), gevolgd door 3 cijfers die de lengtegraad in graden beschrijven, gevolgd door ‘E’ (Oost) of ‘W’ (West). Vul zo nodig het juiste aantal cijfers in door nullen in te voegen, bv. 46N078W.
- —
Graden en minuten (11 tekens):
4 cijfers die de breedtegraad beschrijven in graden en tientallen en eenheden van minuten, gevolgd door ‘N’ (Noord) of ‘S’ (Zuid), gevolgd door 5 cijfers die de lengtegraad beschrijven in graden en tientallen en eenheden van minuten, gevolgd door ‘E’ (Oost) of ‘W’ (West). Vul zo nodig het juiste aantal cijfers in door nullen in te voegen, bv. 4620N07805W.
- —
Richting en afstand tot een referentiepunt:
De identificatie van het referentiepunt, gevolgd door de richting vanaf het punt in de vorm van 3 cijfers voor magnetische graden, gevolgd door de afstand vanaf het punt in de vorm van 3 cijfers die zeemijl uitdrukken. In gebieden met een hoge breedtegraad waar door de bevoegde autoriteit is vastgesteld dat de verwijzing naar magnetische graden onpraktisch is, mogen werkelijke graden worden gebruikt. Vul zo nodig het juiste aantal cijfers aan door nullen in te voegen — bv. een punt in een richting van 180 magnetische graden op een afstand van 40 NM van VOR ‘DUB’ moet worden uitgedrukt als DUB180040.
(3) Verandering van snelheid of niveau (maximaal 21 tekens) |
Het punt waarop het begin van een wijziging van de snelheid (5 % TAS of 0,01 Mach of meer) is gepland, exact uitgedrukt als in punt 2) hierboven, gevolgd door een schuine streep en zowel de kruissnelheid als het kruisniveau, exact uitgedrukt als in punten a) en b) hierboven, zonder spatie tussen beide, zelfs wanneer slechts één van deze waarden wordt gewijzigd.
Voorbeelden: | LN/N0284A045 MAY/N0305Fl80 HADDY/N0420F330 4602N07805W/N0500F350 46N078W/M082F330 DUB180040/N0350M0840 |
(4) Verandering van vliegvoorschriften (maximaal 3 tekens) |
Het punt waarop de wijziging van vluchtregels wordt gepland, exact uitgedrukt als in punt 2) of punt 3) hierboven, gevolgd door een spatie en een van de volgende:
VFR indien van IFR naar VFR
IFR indien van VFR naar IFR
Voorbeelden:
LN VFR
LN/N0284A050 IFR
(5) Klim naar kruisniveau (maximaal 28 tekens) |
De letter C gevolgd door een schuine streep; DAARNA het punt waarop de klim naar het kruisniveau volgens plan zal beginnen, exact uitgedrukt als in punt 2) hierboven, gevolgd door een schuine streep; DAARNA de snelheid die tijdens de klim naar het kruisniveau moet worden aangehouden, exact uitgedrukt als in punt a) hierboven, gevolgd door de twee niveaus die de tijdens de klim naar het kruisniveau in te nemen laag definiëren, waarbij elk niveau exact als in punt b) hierboven wordt uitgedrukt, of het niveau boven hetwelk de klim naar het kruisniveau is gepland, gevolgd door de letters PLUS, zonder spatie ertussen.
Voorbeelden:
C/48N050W/M082F290F350
C/48N050W/M082F290PLUS
C/48N050W/M082F290PLUS
Punt 16: BESTEMMINGSLUCHTVAARTTERREIN EN TOTALE GESCHATTE VERSTREKEN TIJD, BESTEMMINGSUITWIJKLUCHTVAARTTERREIN(EN) |
Bestemmingsluchtvaartterrein en totale verstreken tijd (8 tekens) |
VUL | de 4-letterige ICAO-plaatsindicator van het bestemmingsluchtvaartterrein in, zoals gespecificeerd in Doc 7910, Location Indicators, |
OF, | indien er geen plaatsindicator is toegekend, VUL ZZZZ in en SPECIFICEER in punt 18 de naam en de locatie van het luchtvaartterrein, voorafgegaan door DEST/. |
VERVOLGENS, ZONDER SPATIE
VUL | de totale geschatte verstreken tijd in. |
Bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein |
VUL | de 4-letterige ICAO plaatsindicator(en) in voor niet meer dan twee bestemmingsluchtvaartterreinen, zoals gespecificeerd in Doc 7910, Location Indicators, gescheiden door een spatie, |
OF, | indien er geen plaatsindicator is toegewezen aan het/de bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein(en), |
VUL | ZZZZ in en SPECIFICEER in punt 18 de naam en de locatie van het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein, voorafgegaan door ALTN/. |
Punt 18: OVERIGE INFORMATIE |
Koppeltekens of schuine strepen mogen alleen worden gebruikt zoals hieronder voorgeschreven.
VUL | 0 (nul) in indien er geen andere informatie is, |
OF | alle andere noodzakelijke informatie in de hieronder aangegeven volgorde, in de vorm van de geschikte indicator die wordt gekozen uit de hieronder gedefinieerde indicatoren, gevolgd door een schuine streep en de te registreren informatie: |
STS/ Reden voor speciale behandeling door ATS, bijvoorbeeld een opsporings- en reddingsmissie, als volgt:
ALTRV: | voor een vlucht die wordt uitgevoerd in overeenstemming met een hoogtereservering; |
ATFMX: | voor een vlucht waarvoor de bevoegde autoriteit vrijstelling van ATFM-maatregelen heeft verleend; |
FFR: | brandbestrijding; |
FLTCK: | vluchtcontrole voor kalibratie van navigatiehulpmiddelen; |
HAZMAT: | voor een vlucht met gevaarlijke materialen aan boord; |
HEAD: | een vlucht met de status van staatshoofd; |
HOSP: | voor een door de medische autoriteiten opgegeven medische vlucht; |
HUM: | voor een vlucht in het kader van een humanitaire missie; |
MARSA: | voor een vlucht waarvoor een militaire entiteit de verantwoordelijkheid voor de separatie van militaire luchtvaartuigen op zich neemt; |
MEDEVAC: | voor een medische noodevacuatie waarbij mensenlevens op het spel staan; |
NONRVSM: | voor een in RVSM-luchtruim geplande vlucht die niet geschikt is voor RVSM; |
SAR: | voor een vlucht die betrokken is bij een opsporings- en reddingsmissie, en |
STATE: | voor een vlucht voor militaire, douane- of politiediensten. |
Andere redenen voor speciale behandeling door ATS moeten onder de aanduiding ‘RMK/’ worden vermeld.
PBN/ Indicatie van RNAV- en/of RNP-capaciteiten. Vul maximaal 8 beschrijvingen in die van toepassing zijn op de vlucht, d.w.z. maximaal 16 tekens.
RNAV-SPECIFICATIES | |||
A1 | RNAV 10 (RNP 10) | C1 | RNAV 2 alle toegestane sensoren |
C2 | RNAV 2 GNSS | ||
B1 | RNAV 5 alle toegestane sensoren | C3 | RNAV 2 DME/DME |
B2 | RNAV 5 GNSS | C4 | RNAV 2 DME/DME/IRU |
B3 | RNAV 5 DME/DME | ||
B4 | RNAV 5 VOR/DME | D1 | RNAV 1 alle toegestane sensoren |
B5 | RNAV 5 INS of IRS | D2 | RNAV 1 GNSS |
B6 | RNAV 5 LORANC | D3 | RNAV 1 DME/DME |
D4 | RNAV 1 DME/DME/IRU |
RNP-SPECIFICATIES | |||
L1 | RNP 4 | S1 | RNP APCH |
S2 | RNP APCH met BARO-VNAV | ||
O1 | Basis-RNP 1 alle toegestane sensoren | ||
O2 | Basis-RNP 1 GNSS | T1 | RNP AR APCH met RF (speciale vergunning vereist) |
O3 | Basis-RNP 1 DME/DME | T2 | RNP AR APCH zonder RF (speciale vergunning vereist) |
O4 | Basis-RNP 1 DME/DME/IRU |
Combinaties van alfanumerieke tekens die hierboven niet zijn vermeld, zijn gereserveerd.
NAV/ | Andere dan in PBN/gespecificeerde significante gegevens met betrekking tot navigatieapparatuur, zoals vereist door de bevoegde autoriteit. Vermeld GNSS-augmentatie onder deze indicator, met een spatie tussen twee of meer augmentatiemethoden, bv. NAV/GBAS SBAS. Vermeld EURPRNAV als het goedgekeurde P-RNAV van het luchtvaartuig uitsluitend gebaseerd is op VOR/DME voor de bepaling van de positie. | |
COM/ | Vermeld communicatieapparatuur en -mogelijkheden die niet in punt 10, a), zijn gespecificeerd. | |
DAT/ | Vermeld datacommunicatieapparatuur en -mogelijkheden die niet zijn gespecificeerd in punt 10, a), of ‘CPDLCX’ om aan te geven dat vrijstelling is verleend van de eis om met CPDLC-ATN-B1 te zijn uitgerust. | |
SUR/ | Vermeld de surveillanceapparatuur en -mogelijkheden die niet in punt 10, b), zijn vermeld. Vermeld alle RSP-specificaties die van toepassing zijn op de vlucht, met aanduiding(en) zonder spatie. Meerdere RSP-specificaties worden gescheiden door een spatie. Voorbeeld: RSP180 RSP400. Vul EUADSBX, EUEHSX, EUELSX, of een combinatie daarvan in om aan te geven welke vrijstellingen zijn verleend van de eis om met SSR Mode S-transponders of ADS-B-zenders te zijn uitgerust. | |
DEP/ | Naam en locatie van het luchtvaartterrein van vertrek, indien ZZZZ is ingevuld in punt 13, of de ATS-eenheid waar aanvullende vluchtplangegevens kunnen worden verkregen, indien AFIL is ingevuld in punt 13. Voor luchtvaartterreinen die niet in de desbetreffende luchtvaartgids zijn opgenomen, vermeld de locatie als volgt: Met 4 cijfers die de breedtegraad beschrijven in graden en tientallen en eenheden van minuten, gevolgd door ‘N’ (Noord) of ‘S’ (Zuid), gevolgd door 5 cijfers die de lengtegraad beschrijven in graden en tientallen en eenheden van minuten, gevolgd door ‘E’ (Oost) of ‘W’ (West). Vul zo nodig het juiste aantal cijfers aan door nullen in te voegen, bv. 4620N07805W (11 tekens). | |
OF, | Richting en afstand tot het dichtstbijzijnde significante punt, als volgt: De identificatie van het significante punt, gevolgd door de richting vanaf het punt in de vorm van 3 cijfers voor magnetische graden, gevolgd door de afstand vanaf het punt in de vorm van 3 cijfers die zeemijl (NM) uitdrukken. In gebieden met een hoge breedtegraad waar door de bevoegde autoriteit is vastgesteld dat de verwijzing naar magnetische graden onpraktisch is, mogen werkelijke graden worden gebruikt. Vul zo nodig het juiste aantal cijfers aan door nullen in te voegen — bv. een punt in een richting van 180 magnetische graden op een afstand van 40 NM van VOR ‘DUB’ moet worden uitgedrukt als DUB180040. | |
OF, | Het eerste punt van de route (naam of LAT/LONG) of het markeerradiobaken, als het luchtvaartuig niet vanop een luchtvaartterrein is opgestegen. | |
DEST/ | Naam en locatie van het bestemmingsluchtvaartterrein, als ZZZZ is ingevuld in punt 16. Vermeld voor luchtvaartterreinen die niet zijn opgenomen in de desbetreffende luchtvaartgids de locatie in LAT/LONG of de richting en afstand tot het dichtstbijzijnde significante punt, zoals beschreven onder DEP/hierboven. | |
DOF/ | De datum van vertrek van de vlucht in een formaat van 6 tekens (YYMMDD, waarbij YY het jaar is, MM de maand en DD de dag). | |
REG/ | De nationaliteit of het gemeenschappelijk merkteken en registratiekenteken van het luchtvaartuig, indien verschillend van de luchtvaartuigidentificatie in punt 7. | |
EET/ | Significante punten of FIR-grensaanduidingen en geaccumuleerde geschatte verstreken tijden vanaf het opstijgen tot aan dergelijke punten of FIR-grenzen, indien voorgeschreven op basis van regionale luchtvaartnavigatieovereenkomsten of door de bevoegde autoriteit. | |
Voorbeelden: EET/CAP0745 XYZ0830 | ||
EET/EINN0204 | ||
SEL/ | SELCAL-code, voor luchtvaartuigen die daarmee zijn uitgerust. | |
TYP/ | Luchtvaartuigtype(s), indien nodig zonder spatie voorafgegaan door een of meer luchtvaartuignummers en gescheiden door één spatie indien ZZZZ is ingevuld in punt 9. Voorbeeld: TYP/2F15 5F5 3B2 | |
CODE/ | Luchtvaartuigadres (uitgedrukt als een alfanumerieke code van 6 hexadecimale tekens), indien vereist door de bevoegde autoriteit. Voorbeeld: ‘F00001’ is het laagste luchtvaartuigadres in het specifieke blok dat door de ICAO wordt beheerd. | |
DLE/ | En-routevertraging of -wachten, vul het (de) significante punt(en) in op de route waar een vertraging gepland staat, gevolgd door de lengte van de vertraging in 4 cijfers die de tijd in uren en minuten (hhmm) aangeven. Voorbeeld: DLE/MDG0030 | |
OPR/ | ICAO-aanduiding of naam van de luchtvaartuigexploitant, indien verschillend van de luchtvaartuigidentificatie in punt 7. | |
ORGN/ | Het 8-letterige AFTN-adres van de opsteller of andere relevante contactgegevens, in gevallen waarin de opsteller van het vluchtplan niet gemakkelijk kan worden geïdentificeerd, zoals vereist door de bevoegde autoriteit. | |
PER/ | Gegevens over de prestaties van het luchtvaartuig, aangegeven door één letter, zoals gespecificeerd in de Procedures for Air Navigation Services — Aircraft Operations (PANS-OPS, Doc 8168), Volume I — Flight Procedures, indien voorgeschreven door de bevoegde autoriteit. | |
ALTN/ | Naam van het (de) bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein(en), als ZZZZ is ingevuld in punt 16. Vermeld voor luchtvaartterreinen die niet zijn opgenomen in de desbetreffende luchtvaartgids de locatie in LAT/LONG of de richting en afstand tot het dichtstbijzijnde significante punt, zoals beschreven in DEP/hierboven. | |
RALT/ | Vierletterige ICAO-aanduiding(en) voor en-route-uitwijkluchtvaartterrein(en), zoals gespecificeerd in Doc 7910, Location Indicators, of na(a)m(en) van (het) en-route-uitwijkluchtvaartterrein(en), indien geen aanduiding is toegewezen. Vermeld voor luchtvaartterreinen die niet zijn opgenomen in de desbetreffende luchtvaartgids de locatie in LAT/LONG of de richting en afstand tot het dichtstbijzijnde significante punt, zoals beschreven in DEP/hierboven. | |
TALT/ | Vierletterige ICAO-aanduiding(en) voor startuitwijkluchtvaartterrein, zoals gespecificeerd in Doc 7910, Location Indicators, of naam van het startuitwijkluchtvaartterrein, indien geen aanduiding is toegewezen. Vermeld voor luchtvaartterreinen die niet zijn opgenomen in de desbetreffende luchtvaartgids de locatie in LAT/LONG of de richting en afstand tot het dichtstbijzijnde significante punt, zoals beschreven in DEP/hierboven. | |
RIF/ | De gegevens van de route naar het alternatieve bestemmingsluchtvaartterrein, gevolgd door de 4-letterige ICAO-plaatsindicator van het luchtvaartterrein. Voor de herziene route moet tijdens de vlucht opnieuw klaring worden gegeven. | |
Voorbeelden: RIF/DTA HEC KLAX | ||
RIF/ESP G94 CLA YPPH | ||
RVR/ | Vereiste minimale zichtbare baanlengte voor de vlucht, uitgedrukt in 3 cijfers. | |
RFP/ | Vermelding van het nummer van de vervangende vluchtplannen die zijn ingediend in het formaat ‘Q’, gevolgd door 1 cijfer dat de herhaling van de vervanging aangeeft. | |
RMK/ | Eventuele andere opmerkingen in gewone taal wanneer de bevoegde autoriteit dat verlangt of noodzakelijk acht. |
Punt 19: AANVULLENDE INFORMATIE |
Brandstofautonomie |
Na E/ | VUL een groep van 4 cijfers in die de brandstofautonomie in uren en minuten aangeeft. |
Personen aan boord |
Na P/ | VUL het totale aantal personen aan boord in (passagiers en bemanning), indien vereist door de bevoegde autoriteit. VUL TBN in (‘To Be Notified’) indien het totale aantal personen niet bekend is op het moment van indiening. |
Nood- en overlevingsuitrusting |
R/ | (RADIO) U SCHRAPPEN indien UHF op frequentie 243,0 MHz niet beschikbaar is. V SCHRAPPEN indien VHF op frequentie 121,5 MHz niet beschikbaar is. E SCHRAPPEN indien er geen plaatsaanduidende noodzender (ELT) beschikbaar is. |
S/(OVERLEVINGSUITRUSTING) | alle indicatoren SCHRAPPEN als er geen overlevingsuitrusting aan boord is. P SCHRAPPEN als er geen polaire overlevingsuitrusting aan boord is. D SCHRAPPEN als er geen woestijnoverlevingsuitrusting aan boord is. M SCHRAPPEN als er geen maritieme overlevingsuitrusting aan boord is. J SCHRAPPEN als er geen jungleoverlevingsuitrusting aan boord is. |
J/(VESTEN) | Alle indicatoren SCHRAPPEN als er geen reddingsvesten aan boord zijn. L SCHRAPPEN als de reddingsvesten niet met lichten zijn uitgerust. F SCHRAPPEN als de reddingsvesten niet voorzien zijn van fluoresceïne. U of V of beide SCHRAPPEN, zoals in R/ hierboven, om aan te geven of de vesten, indien aanwezig, over radiocapaciteit beschikken. |
D/(REDDINGSBOTEN) (AANTAL) | Aanduidingen D en C SCHRAPPEN indien er geen reddingsboten aan boord zijn, of VUL IN hoeveel reddingsboten er aan boord zijn, en (CAPACITEIT) — VUL de totale capaciteit, in personen, in van alle reddingsboten aan boord, en (OVERKAPPING) — SCHRAP indicator C als de reddingsboten niet overkapt zijn, en (KLEUR) — VUL de kleur van de reddingsboten in, indien aanwezig. |
A/(KLEUR EN MERKTEKENS VAN HET LUCHTVAARTUIG) | VUL de kleur van het luchtvaartuig en de belangrijke merktekens in. |
N/(OPMERKINGEN) | SCHRAP indicator N indien er geen opmerkingen zijn, of VERMELD alle andere overlevingsuitrusting aan boord en eventuele andere opmerkingen over overlevingsuitrusting. |
C/(PILOOT) | VUL de naam van de gezagvoerder in. |
2.3. Ingediend door
VUL | de naam in van de eenheid, het agentschap of de persoon die het vluchtplan indient. |