HR, 26-03-2024, nr. 22/00876
ECLI:NL:HR:2024:492
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2024
- Zaaknummer
22/00876
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:492, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑03‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:196
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging tegen ramen, meermalen gepleegd (art. 141.2.1 Sr) en handelen in strijd met gedragsaanwijzing (art. 184a Sr). Redelijke termijn in cassatiefase, rechtsgevolgen van overschrijding. 1. HR geeft in aanvulling op HR:2008:BD2578 overzicht van gevallen waarin kan worden volstaan met enkele constatering dat redelijke termijn is overschreden. 2. Rechtsgevolg van overschrijding van redelijke termijn met 13 dagen bij opgelegde gevangenisstraf van 11 dagen en taakstraf van 60 uren? Ad 1. HR ambtshalve: HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2008:BD2578 m.b.t. algemene uitgangspunten en regels over inbreuk op recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen redelijke termijn, uitgangspunt dat overschrijding van redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van opgelegde straf dan wel vastgesteld ontnemingsbedrag en gevallen waarin in strafzaken en in ontnemingszaken geen vermindering wordt toegepast. In zijn rechtspraak van na HR:2008:BD2578 heeft HR nog enkele andere gevallen aanvaard waarin kan worden volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden. Dat is allereerst het geval als overschrijding van redelijke termijn minder dan 1 maand bedraagt. Daarnaast gaat het om het geval waarin gevangenisstraf of hechtenis van beperkt aantal weken of maanden is opgelegd, waarbij vermindering o.b.v. de in HR:2008:BD2578 vermelde percentages, uitgedrukt in weken en met afronding naar beneden, op nihil uitkomt. Aan deze rechtspraak ligt ten grondslag dat met constatering dat redelijke termijn is overschreden, al een rechtsgevolg wordt verbonden aan oordeel dat inbreuk is gemaakt op recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn. Met name in gevallen waarin ernst van die inbreuk van betrekkelijk geringe aard is (gelet op mate van overschrijding en/of in het licht van duur of omvang van opgelegde straf of maatregel) bestaat geen grond om aan dat oordeel nog enig ander rechtsgevolg te verbinden (vgl. EHRM nr. 36813/97 (Scordino/Italië)). Als HR de overschrijding van redelijke termijn toetst als cassatierechter, geldt in de regel dat zo’n overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van straf die dan wel ontnemingsbedrag dat zou zijn opgelegd als redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. HR:2008:BD2578). Vermindering van straf dan wel ontnemingsbedrag is daarbij mede afhankelijk van mate waarin redelijke termijn is overschreden. Algemene regels over wijze waarop straf dan wel ontnemingsbedrag moet worden verminderd, zijn niet te geven. Het staat feitenrechter vrij om (na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder mate van overschrijding van redelijke termijn) te volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden. Daarbij kan worden gewezen op hiervoor genoemde gevallen. Ad 2. HR doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na instellen van cassatieberoep. Dat brengt mee dat redelijke termijn a.b.i. art. 6.1 EVRM is overschreden. In het licht van opgelegde gevangenisstraf van 11 dagen en taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en mate waarin redelijke termijn is overschreden, volstaat HR met oordeel dat redelijke termijn is overschreden en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00876
Datum 26 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2022, nummer 21-002019-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Vingerling, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1.1
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, enkele algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, zoals gewaarborgd in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht moet worden verbonden. Dit arrest houdt over dit rechtsgevolg onder meer het volgende in.
3.1.2
Als de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn toetst als feitenrechter, geldt in de regel dat zo’n overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf, dan wel het vastgestelde ontnemingsbedrag. Er kunnen zich echter ook gevallen voordoen waarin niet tot vermindering wordt overgegaan, maar wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Deze gevallen laten zich als volgt omschrijven.
3.1.3
In strafzaken wordt onder meer geen vermindering toegepast als het gaat om:
- een geheel voorwaardelijke straf;
- een taakstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder dan honderd uren beloopt;
- een geldboete waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder dan € 1.000 beloopt;
- een in laatste feitelijke instantie opgelegde straf die zich naar haar aard niet leent voor vermindering, zoals de levenslange gevangenisstraf, de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, of maatregelen als de terbeschikkingstelling; of
- een bijkomende straf.
3.1.4
In ontnemingszaken volstaat de Hoge Raad in bijzondere gevallen met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM, bijvoorbeeld als in de (nagenoeg) gelijktijdig behandelde strafzaak strafvermindering wordt toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn.
3.2
In zijn rechtspraak van na het arrest van 17 juni 2008 heeft de Hoge Raad nog enkele andere gevallen aanvaard waarin kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Dat is allereerst het geval als de overschrijding van de redelijke termijn minder dan één maand bedraagt. Daarnaast gaat het om het geval waarin een gevangenisstraf of hechtenis van een beperkt aantal weken of maanden is opgelegd, waarbij een vermindering op basis van de in het arrest van 17 juni 2008 (rechtsoverweging 3.6.2) vermelde percentages, uitgedrukt in weken en met afronding naar beneden, op nihil uitkomt.
3.3
Aan deze rechtspraak ligt ten grondslag dat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, al een rechtsgevolg wordt verbonden aan het oordeel dat een inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn. Met name in gevallen waarin de ernst van die inbreuk van betrekkelijk geringe aard is – gelet op de mate van overschrijding en/of in het licht van de duur of omvang van de opgelegde straf of maatregel – bestaat geen grond om aan dat oordeel nog enig ander rechtsgevolg te verbinden (vgl. EHRM 29 maart 2006, nr. 36813/97 (Scordino/Italië), overweging 204).
3.4
Als de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn toetst als cassatierechter, geldt in de regel dat zo’n overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die, dan wel het ontnemingsbedrag dat, zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverwegingen 3.21 tot en met 3.23). De vermindering van de straf dan wel het ontnemingsbedrag is daarbij mede afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Algemene regels over de wijze waarop de straf dan wel het ontnemingsbedrag moet worden verminderd, zijn niet te geven. Het staat de feitenrechter vrij om – na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Daarbij kan worden gewezen op de hiervoor onder 3.1 en 3.2 genoemde gevallen.
3.5
In deze zaak doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van elf dagen en de taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2024.