HR, 12-04-2019, nr. 19/00153
ECLI:NL:HR:2019:574
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-04-2019
- Zaaknummer
19/00153
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:574, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:373, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:373, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:574, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Art. 407 lid 3 Rv. Niet-ontvankelijkheid. Cassatieverzoek niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad.
Partij(en)
12 april 2019
Eerste Kamer
19/00153
TT/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als [eiser] .
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar:
a. het verstekvonnis in de zaak C/10/494499/HA ZA 16-124 van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2016;
b. het vonnis in verzet in de zaak C/10/500227/HA ZA 16-412 van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2016.
Het vonnis in verzet van de rechtbank van 24 augustus 2016 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis in verzet van de rechtbank van 24 augustus 2016 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het op 21 september 2018 ingekomen cassatieverzoek is ingediend door [eiser] zelf en is niet, zoals vereist door art. 407 lid 3 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoek binnen twee weken na binnenkomst ter griffie opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [eiser] in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 12 april 2019.
Conclusie 22‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Art. 407 lid 3 Rv. Niet-ontvankelijkheid. Cassatieverzoek niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad.
Zaaknr: 19/00153 mr. W.L. Valk
Zitting: 22 februari 2019 Conclusie inzake:
(art. 80a Wet RO)
[verzoeker]
tegen
[verweerder]
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [verzoeker] respectievelijk [verweerder] .
Op vordering van [verzoeker] heeft de rechtbank Rotterdam bij verstekvonnis van 9 maart 2016 onder meer voor recht verklaard dat [verweerder] onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld door aan hem geen vergoeding voor melkquotum te betalen. Bij dat vonnis is [verweerder] bovendien veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 152.487,90, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
Bij vonnis in verzet van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank Rotterdam op vordering van [verweerder] het verstekvonnis van 9 maart 2016 vernietigd. Bij dit vonnis zijn de vorderingen van [verzoeker] alsnog afgewezen en is [verzoeker] veroordeeld in de kosten.
[verzoeker] heeft bij brief van 14 september 2018 (ter griffie van de Hoge Raad ontvangen op 21 september 2018) zich tot de Hoge Raad gewend. Die brief is door de griffie opgevat als een beroepschrift in cassatie. Mede gelet op de inhoud van de correspondentie die daarna is gevolgd, kan er inderdaad geen twijfel over bestaan dat [verzoeker] heeft bedoeld beroep in cassatie in te stellen tegen het vonnis in verzet van 24 augustus 2016. Zie in het bijzonder de brief van [verzoeker] van 14 januari 2019.
[verzoeker] moet om meer dan één reden in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik noem er drie.
In de eerste plaats is het verzoek tot cassatie niet ingediend en ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. [verzoeker] is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar dit herstel heeft niet plaatsgevonden.
In de tweede plaats was het rechtsmiddel dat [verzoeker] tegen het vonnis in verzet van 24 augustus 2016 diende in te stellen, hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. Beroep in cassatie tegen genoemd vonnis zou wel open hebben gestaan indien [verzoeker] en [verweerder] zouden zijn overeengekomen het hoger beroep over te slaan (zie artikel 398 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), maar van zo’n overeenkomst is niet gebleken.
In de derde plaats was op 14 september 2018 de termijn voor zowel hoger beroep als beroep in cassatie (beide drie maanden te rekenen vanaf 24 augustus 2016) reeds zeer ruim verlopen.
Ten overvloede nog het volgende. Het is aan te nemen dat [verzoeker] zich van zijn beroep in cassatie meer heeft voorgesteld dan zijn niet-ontvankelijkverklaring. Daarom heb ik mij de vraag gesteld of vanuit de organisatie van de Hoge Raad voldoende is gedaan om te bevorderen dat de verwachtingen van deze rechtzoekende in overeenstemming zouden zijn met de realiteit. Ik constateer op basis van de stukken in het griffiedossier dat [verzoeker] door het griffiepersoneel is verwezen naar een advocaat en naar het Juridisch Loket. Ook is hij erop gewezen dat aan het instellen van beroep in cassatie kosten zijn verbonden en dat zonder vertegenwoordiging door een advocaat bij de Hoge Raad zijn niet-ontvankelijkverklaring zou kunnen volgen. Daarbij is aangegeven dat indien hij geen advocaat bij de Hoge Raad bereid zou vinden om zijn belangen te behartigen, hij zich tot de Orde van Advocaten diende te wenden.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden