Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en de invoering van sancties, met inbegrip van strafrechtelijke sancties, voor verontreinigingsdelicten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 16-11-2009
- Bronpublicatie:
21-10-2009, PbEU 2009, L 280 (uitgifte: 27-10-2009, regelingnummer: 2009/123/EG)
- Inwerkingtreding
16-11-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-10-2009, PbEU 2009, L 280 (uitgifte: 27-10-2009, regelingnummer: 2009/123/EG)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Milieurecht (V)
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het maritieme veiligheidsbeleid van de Gemeenschap heeft tot doel een hoog niveau van veiligheid en milieubescherming te bewerkstelligen en gaat ervan uit dat alle bij goederenvervoer over zee betrokken partijen een verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de in Gemeenschapswateren ingezette schepen voldoen aan de geldende voorschriften en normen.
- (2)
De materiële normen voor lozingen van verontreinigende stoffen vanaf schepen zijn in alle lidstaten gebaseerd op het Marpol 73/78-verdrag; deze regels worden echter dagelijks door een zeer groot aantal in Gemeenschapswateren varende schepen genegeerd, zonder dat hiertegen wordt opgetreden.
- (3)
De implementatie door de lidstaten van Marpol 73/78 in de Gemeenschap verloopt niet uniform, en daarom is er behoefte aan harmonisatie op Gemeenschapsniveau; met name wat betreft de oplegging van sancties wegens lozingen van verontreinigende stoffen vanaf schepen hanteren de lidstaten sterk verschillende praktijken.
- (4)
Afschrikkende maatregelen vormen een integrerend deel van het maritieme veiligheidsbeleid van de Gemeenschap, omdat zij de verantwoordelijkheid van elk van de bij het vervoer van verontreinigende goederen over zee betrokken partijen koppelt aan de dreiging van sancties; een doeltreffende bescherming van het milieu vereist daarom doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties.
- (5)
In dit verband is het van essentieel belang om, met behulp van de juiste rechtsinstrumenten, te komen tot een onderlinge aanpassing van de bestaande rechtsregels, in het bijzonder van de precieze omschrijving van de inbreuk in kwestie, de gevallen waarin deze niet bestraft wordt en de minimumvoorschriften voor straffen, en van de aansprakelijkheid en de rechtsmacht.
- (6)
Deze richtlijn wordt aangevuld door gedetailleerde regels inzake misdrijven en sancties alsmede andere bepalingen zoals opgenomen in Kaderbesluit 2005/9810/JBZ van de Raad van 12 juli 2005 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen.
- (7)
Noch van de internationale regels inzake burgerlijke aansprakelijkheid en schadevergoeding voor olieverontreiniging noch van de internationale regels met betrekking tot verontreiniging met andere gevaarlijke of schadelijke stoffen gaat een voldoende afschrikkende werking uit om de bij het vervoer van gevaarlijke ladingen over zee betrokken partijen van ongeoorloofde praktijken te weerhouden; de vereiste afschrikkende werking kan uitsluitend worden bereikt door invoering van sancties die van toepassing zijn op eenieder die verontreiniging van de zee veroorzaakt of daartoe bijdraagt; de sancties dienen niet alleen van toepassing te zijn op de eigenaar of de kapitein van het schip, maar ook op de eigenaar van de lading, het classificatiebureau en andere betrokkenen.
- (8)
Het lozen van verontreinigende stoffen vanaf schepen dient als inbreuk te worden beschouwd wanneer het met opzet, door roekeloosheid of door ernstige nalatigheid gebeurt. Deze inbreuken worden beschouwd als misdrijven in de zin van, en onder de omstandigheden waarin is voorzien in, Kaderbesluit 2005/…/JBZ ter aanvulling van de richtlijn.
- (9)
Sancties voor lozingen van verontreinigende stoffen vanaf schepen staan los van de civiele aansprakelijkheid van de betrokken partijen; zij zijn dus niet onderworpen aan enige regelgeving met betrekking tot het beperken of kanaliseren van civiele aansprakelijkheid, noch beperken zij de efficiënte schadevergoeding aan slachtoffers van milieu-incidenten.
- (10)
Om lozingen van verontreinigende stoffen vanaf schepen tijdig te kunnen ontdekken en de overtreders te identificeren is een verdergaande efficiënte samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Om deze reden moet het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (3) ingestelde Europees Agentschap voor maritieme veiligheid een sleutelrol spelen bij de samenwerking met de lidstaten ter ontwikkeling van technische oplossingen en het verschaffen van technische bijstand in verband met de uitvoering van deze richtlijn en moet het de Commissie bijstaan bij de verrichting van iedere taak die haar is toevertrouwd met het oog op de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn.
- (11)
Om verontreiniging van de zee beter te voorkomen en te bestrijden, moeten er synergieën tussen de handhavingsautoriteiten, zoals de nationale kustwachtdiensten, worden gecreëerd. In dit verband moet de Commissie een haalbaarheidsstudie uitvoeren naar een Europese kustwacht die zich op de voorkoming van verontreiniging en de reactie daarop richt, waarin de kosten en baten duidelijk worden gemaakt. Deze studie moet, indien deze positief uitvalt, worden gevolgd door een voorstel voor een Europese kustwacht.
- (12)
Wanneer er duidelijke objectieve bewijzen zijn van een lozing die ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, dienen de lidstaten de zaak aan hun bevoegde autoriteiten voor te leggen met het oog op het instellen van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 220 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982.
- (13)
De handhaving van Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (4) is, samen met deze richtlijn, een sleutelinstrument in het pakket maatregelen ter voorkoming van verontreiniging vanaf schepen.
- (14)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).
- (15)
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de opname van de internationale voor verontreiniging vanaf schepen geldende normen in het gemeenschapsrecht en de vaststelling van sancties, die onder andere van strafrechtelijke of administratieve aard kunnen zijn, op overtredingen daarvan om een hoog niveau van veiligheid en milieubescherming in het zeevervoer te bereiken niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (16)
Deze richtlijn eerbiedigt volledig het Handvest van grondrechten van de Europese Unie; personen die van inbreuken worden verdacht hebben recht op een rechtvaardig en onpartijdig onderzoek, en de sancties moeten evenredig zijn,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 220 van 16.9.2003, blz. 72.
Advies van het Europees Parlement van 13 januari 2004 (PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 77), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 7 oktober 2004 (PB C 25 E van 1.2.2005, blz. 29), standpunt van het Europees Parlement van 23 februari 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 juli 2005.
PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 724/2004 (PB L 129 van 29.4.2004, blz. 1).
PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.