Hof Arnhem, 23-10-2007, nr. 21-004873-06
ECLI:NL:GHARN:2007:BB6358, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
23-10-2007
- Zaaknummer
21-004873-06
- LJN
BB6358
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:BB6358, Uitspraak, Hof Arnhem, 23‑10‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BJ7239, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7239
Uitspraak 23‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Verkort promis-arrest. Artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht. Binnenvaartschipper vaart op het Maas-Waalkanaal tegen en over een motorjacht, waardoor twee opvarenden van het motorjacht komen te overlijden. Het hof acht bewezen dat de binnenvaartschipper zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen doordat hij niet bijzonder oplettend is geweest, nadat hij een bord was gepasseerd met daarop de vermelding “Verplichting bijzonder op te letten”, met als onderbord “roeiers” en omdat hij het motorjacht niet heeft gezien waar hij het wel had moeten en kunnen zien.
Partij(en)
Parketnummer: 21-004873-06
Uitspraak d.d.: 23 oktober 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 24 november 2006 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 oktober 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr T. Roos naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2006 in de gemeente Heumen, in elk geval in het arrondissement Arnhem, als schipper van het motortankschip "[schip]”, komende van de sluis Heumen en/of gaande in de richting Nijmegen, op het Maas-Waalkanaal, zijnde een in het Rijk gelegen, voor het scheepvaartverkeer openstaand openbaar water, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, terwijl hij, verdachte ter plaatse met die vaarweg (het Maas-Waalkanaal) goed bekend was, over een afstand van ongeveer 1500 meter, nadat hij, verdachte de Maldensebrug was gepasseerd, althans over een afstand van een aantal honderden meters, heeft gevaren achter een voor hem, verdachte uit op die vaarweg varend jacht, genaamd "[jacht]", welk jacht, evenals dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]", een koerslijn aanhield, gelegen aan de stuurboordszijde van het midden van dat vaarwater (Maas-Waalkanaal) en/of met een aanmerkelijk snelheidsverschil, althans met een snelheids- verschil, met dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]" op dat voor hem, verdachte uit varende jacht, is afgevaren en/of op dat jacht "[jacht]" is ingelopen en/of nadat hij, verdachte, het ter hoogte van kilometerraai 3.5 van dat kanaal (Maas-Waalkanaal), op de Oostelijke oever van die vaarweg (Mas-Waalkanaal), geplaatste bord B,8 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, inhoudende:"Verplichting bijzonder op te letten", met het onderbord "roeiers", duidende op de mogelijke aanwezigheid van roeiers, gepasseerd was, niet bijzonder oplettend is geweest en/of terwijl hij, verdachte wist, althans redelijker wijze had kunnen vermoeden, dat zich in voormeld vaarwater roeiers zouden kunnen bevinden, met die snelheid is blijven varen en/of op dat jacht is blijven inlopen en/of gedurende de tijd, gerekend vanaf de passage met de Maldensebrug, dat jacht "[jacht]" niet heeft waargenomen, althans heeft opgemerkt en/of niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevond was geboden, ten einde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht, als omschreven in artikel 1.04 aanhef onder a. van het Binnenvaartpolitiereglement en/of ter hoogte van kilometerraai 4.8 van die vaarweg (Maas-Waalkanaal) met het bakboord voorschip van dat motortankschip "[schip]" is gevaren tegen, althans in aanvaring is gekomen met het stuurboord achterschip van voormeld jacht "[jacht]" en/of waardoor en/of waarbij dat jacht "[jacht]" is gekapseisd en/of vervolgens is overvaren door dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]" en/of ofschoon hij, verdachte daartoe ongeveer tien seconden voor voormelde aan- en/of overvaring, door de schipper van het motorschip [motorschip] via de marifoon (kanaal 10) werd gewaarschuwd met de woorden: "[schip], [schip], dat gaat niet goed, althans woorden van gelijke aard of strekking, niet direct vol met dat door hem, verdachte motortankschip "[schip]" achteruit is geslagen en/of heeft afgestopt en/of nadat hij, verdachte dat jacht "[jacht]" had overvaren, met diezelfde snelheid is doorgevaren, althans is doorgevaren en/of pas heeft gereageerd en/of heeft afgestopt en/of achteruit is geslagen, nadat hij, verdachte via de marifoon hoorde dat hij, verdachte een jacht had overvaren en/of ter hoogte van kilometerraai 5 van die vaarweg (Maas-Waalkanaal)tot stilstand is gekomen met dat motortankschip "[schip]", waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], door die aan- of overvaring (geheel) onder water terecht is/zijn gekomen en/of is/zijn verdronken en/of ten gevolge van die aan ¬en/of overvaring is/zijn gedood, althans is/zijn overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt
hij op of omstreeks 19 april 2006 in de gemeente Heumen, in elk geval in het arrondissement Arnhem, als schipper van het motortankschip "[schip]", komende van de sluis Heumen en/of gaande in de richting Nijmegen, op het Maas-Waalkanaal, zijnde een in het Rijk gelegen, voor het scheepvaartverkeer openstaand openbaar water, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat schip "[schip]" zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht enlof schade werd veroorzaakt aan een ander schip, dat zich in die vaarweg bevond en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft hij verdachte, terwijl hij, verdachte ter plaatse met die vaarweg (het Maas-Waalkanaal) goed bekend was, over een afstand van ongeveer 1500 meter, nadat hij, verdachte de Maldensebrug was gepasseerd, althans over een afstand van een aantal honderden meters, gevaren achter een voor hem, verdachte uit op die vaarweg varend jacht, genaamd "[jacht]", welk jacht, evenals dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]", een koerslijn aanhield, gelegen aan de stuurboordszijde van het midden van dat vaarwater (Maas-Waalkanaal) en/of met een aanmerkelijk snelheidsverschil, althans met een snelheids¬verschil, met dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]" op dat voor hem, verdachte uit varende jacht "[jacht]", is afgevaren en/of op dat jacht "[jacht]" is ingelopen en/of nadat hij, verdachte, het ter hoogte van kilometerraai 3.5 van dat kanaal (Maas-Waalkanaal), op de Oostelijke oever van die vaarweg (Maas-Waalkanaal), geplaatste bord B.8 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, inhoudende:"Verplichting bijzonder op te letten", met het onderbord "roeiers", duidende op de mogelijke aanwezigheid van roeiers, gepasseerd was, niet bijzonder oplettend is geweest en/of terwijl hij, verdachte wist, althans redelijker wijze had kunnen vermoeden, dat zich in voormeld vaarwater roeiers zouden kunnen bevinden, met die snelheid is blijven varen en/of op dat jacht is blijven inlopen en/of gedurende de tijd, gerekend vanaf de passage met de Maldensebrug, dat jacht "[jacht]" niet heeft waargenomen, althans heeft opgemerkt en/of ongeveer ter hoogte van kilometerraai 4,8 met het bakboord voorschip van dat motortankschip "[schip]" is gevaren tegen, althans in aanvaring is gekomen met het stuurboord achterschip van voormeld jacht "[jacht]" en/of waardoor en/of waarbij dat jacht "[jacht]" is gekapseisd enlof vervolgens is overvaren door dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]" en/of ofschoon hij, verdachte daartoe ongeveer tien seconden voor voormelde aan- en/of overvaring, door de schipper van het motorschip [motorschip] via de marifoon (kanaal 10) werd gewaarschuwd met de woorden: "[schip], [schip], dat gaat niet goed, althans woorden van gelijke aard of strekking, niet direct vol met dat door hem, verdachte motortankschip "[schip]" achteruit is geslagen en/of heeft afgestopt en/of nadat hij, verdachte dat jacht "[jacht]" had overvaren, met diezelfde snelheid is doorgevaren, althans is doorgevaren en/of pas heeft gereageerd en/of heeft afgestopt en/of achteruit is geslagen, nadat hij, verdachte via de marifoon hoorde dat hij, verdachte een jacht had overvaren en/of ter hoogte van kilometerraai 5 van die vaarweg (Mans-Waalkanaal) tot stilstand is gekomen met dat motortankschip "[schip]".
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Het hof beperkt zich tot de overwegingen en de daaraan verbonden conclusies met betrekking tot de door de verdediging gevoerde verweren. Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte bepleite vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
De vaststaande feiten
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Op 19 april 2006 voeren het motortankschip “[schip]” (verder [schip]) en het motorjacht de “[jacht]” (verder [jacht]), beide komend van de sluis Heumen, in de gemeente Heumen, in noordelijke richting, op het Maas-Waalkanaal (verder kanaal) . Het kanaal is smal en wordt druk bevaren. De [jacht] voer, met als opvarenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , daarbij vóór de [schip] uit met als schipper verdachte. De [schip] is ter hoogte van kilometerraai 4.8 inlopend op de [jacht] tegen en over dat schip gevaren, waardoor genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder water terecht zijn gekomen en vervolgens daardoor zijn verdronken . Verdachte is een ervaren schipper en heeft met de [schip] gedurende ongeveer drie jaren onder meer het Maas-Waal kanaal bevaren.
Bewijs- en strafbaarheidverweer
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof haar verweer toegespitst op het te leveren bewijs van schuld als bedoeld in artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht en op de strafbaarheid indien het tenlastegelegde feit bewezen zou worden verklaard.
Voor het bewijs van schuld als bedoeld in artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht is van belang of verdachte een verwijt gemaakt kan worden als ten laste is gelegd, te weten: een op grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig varen waardoor de aan- en overvaring is ontstaan, waardoor de voormelde opvarenden zijn gedood.
Het hof stelt in het bijzonder op grond van de volgende overwegingen vast dat verdachte een zodanig verwijt gemaakt kan worden. Het maakt daarbij geen gebruik van de door de politie berekende tijdstippen van daarmee verbonden berekende vaarafstanden, aangezien deze op ongewisse aannames zijn gebaseerd.
Verdachte is na de sluis Heumen het motorvrachtschip “[motorvrachtschip]” (verder: [motorvrachtschip]) gepasseerd. De getuige [getuige], als schipper varende op de [motorvrachtschip], verklaarde dat het jachtje (hof: de [jacht]) op het kanaal vanaf de sluis Heumen voor haar constant zichtbaar was, te weten direct na het passeren van bedoelde sluis en ook voor en nadat de [schip] haar voorbij gevaren was. Zij schat dat de [jacht] zich op dat moment ter hoogte van de Maldense brug bevond. Het hof stelt daarbij aan de hand van de zich in het dossier bevindende en tijdens de terechtzitting aan de orde geweest zijnde kaart vast dat de afstand van de sluis Heumen tot aan de Maldense brug meer dan 1500 meter, is .
De grootte van de ‘dode hoek’ van de [schip] valt volgens de politie binnen de eisen van Bijlage II van het ‘Binnenschepenbesluit Technische regelen voor vrachtschepen, sleepboten en duwboten’ en is daarmee in ieder geval niet groter dan 250 meter. De verdachte verklaarde ter terechtzitting van het hof dat andere van belang zijnde zichtbelemmerende omstandigheden zich voor de verdachte niet hebben voorgedaan . Bovendien verklaarde verdachte tijdens de terechtzitting van de rechtbank: ‘ik had het jacht moeten zien’ .
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat verdachte, ondanks de bedoelde dode hoek van de [schip], de [jacht] vanaf de sluis Heumen gedurende langere tijd, heeft kunnen en moeten waarnemen.
Voorts geldt dat verdachte het op de oostelijke oever van het kanaal ter hoogte van kilometerraai 3.5 toen aanwezige bord B.8 (met onderbord: “roeiers”) van de Bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement heeft gezien en daarop volgend niet bijzonder oplettend is geweest in verband met de daar mogelijk aanwezige vaartuigen, waaronder roeivaartuigen. Verdachte
verklaarde ter terechtzitting bij het hof dat hij tijdens het varen in algemene zin altijd oplettend is en dat hij dat niet extra was naar aanleiding van het in zicht krijgen en het passeren van bedoeld bord.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte op aanmerkelijk onachtzame wijze met de [schip] heeft gevaren met het eerder genoemde fatale gevolg voor de opvarenden van de [jacht].
Gelet op de overige bewijsmiddelen acht het hof het primair tenlastegelegde zoals hieronder weergegeven wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 april 2006 in de gemeente Heumen, als schipper van het motortankschip "[schip]", komende van de sluis Heumen en gaande in de richting Nijmegen, op het Maas-Waalkanaal, zijnde een in het Rijk gelegen, voor het scheepvaartverkeer openstaand openbaar water, aanmerkelijk onachtzaam, terwijl hij, verdachte, ter plaatse met die vaarweg (het Maas-Waalkanaal) goed bekend was, heeft gevaren achter een voor hem, verdachte uit op die vaarweg varend jacht, genaamd "[jacht]", met dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]" op dat voor hem, verdachte uit varende jacht, is afgevaren en op dat jacht "[jacht]" is ingelopen en nadat hij, verdachte, het ter hoogte van kilometerraai 3.5 van dat kanaal (Maas-Waalkanaal), op de Oostelijke oever van die vaarweg (Maas-Waalkanaal), geplaatste bord B.8 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, inhoudende:"Verplichting bijzonder op te letten", met het onderbord "roeiers", duidende op de mogelijke aanwezigheid van roeiers, gepasseerd was, niet bijzonder oplettend is geweest en terwijl hij, verdachte wist, dat zich in voormeld vaarwater roeiers zouden kunnen bevinden, is blijven varen en dat jacht "[jacht]" niet heeft waargenomen, en ter hoogte van kilometerraai 4.8 van die vaarweg (Maas-Waalkanaal) met het bakboord voorschip van dat motortankschip "[schip]" is gevaren tegen stuurboord achterschip van voormeld jacht "[jacht]" waardoor dat jacht "[jacht]" is gekapseisd en vervolgens is overvaren door dat door hem, verdachte bestuurde motortankschip "[schip]", waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door die aan- of overvaring (geheel) onder water terecht zijn gekomen en zijn verdronken en ten gevolge van die aan-en/of overvaring zijn gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventuele bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde ontslag van alle rechtsvervolging zou behoren te volgen op grond van het niet in de tenlastelegging vermeld zijn van het bestanddeel “zinken”.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof is het weliswaar eens met de raadsman dat het werkwoord ‘zinken’ (of vervoegingen daarvan), niet in de tenlastelegging voorkomt. Echter, voor de strafbaarheid van het tenlastegelegde geldt niet dat het zinken op zich een te bewijzen bestanddeel vormt.
Wel zal het hof, anders dan de rechtbank gedaan heeft, het op grond van het bewezenverklaarde “tegen- en overvaren” als volgt kwalificeren.
Het bewezene levert op het misdrijf:
Het aan zijn schuld te wijten zijn dat een vaartuig verongelukt, terwijl het feit iemands dood tengevolge heeft;
meermalen gepleegd.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de beoordeling van de straf staat voorop dat verdachte een ernstig verwijt treft dat hij als ervaren schipper van een binnenvaarttanker in een relatief smal en druk bevaren kanaal als het Maas-Waal-kanaal gedurende enige tijd is ingelopen op een motorjacht, zonder dat hem de aanwezigheid daarvan ook maar een ogenblik is opgevallen, waardoor dit motorjacht uiteindelijk door hem is overvaren. De beide opvarenden van het motorjacht hebben als gevolg van verdachtes gebrek aan oplettendheid het leven verloren. Hun overlijden heeft bij nabestaanden tot intens verdriet geleid.
Verdachte is zich daarvan ten volle bewust en heeft van zijn spijt en medeleven blijk willen geven aan de nabestaanden. Het ongeval en de gevolgen daarvan hebben diep ingegrepen in het leven van verdachte. Hij gaat gebukt onder gevoelens van vertwijfeling hoe het mogelijk was dat het motorjacht aan zijn aandacht kon ontsnappen met alle afschuwelijke gevolgen van dien.
Zijn vaste “bevrachters” hebben verdachte aanvankelijk voor een onzekere periode uitgesloten, welke periode uiteindelijk een vol jaar heeft geduurd. Dit heeft verstrekkende financiële consequenties gehad voor in het bijzonder verdachtes inkomsten in het jaar 2006.
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan in algemene zin reden voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden kunnen vormen, ziet het hof daarvan af op grond van de bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof volstaat met oplegging van een taakstraf van na te noemen duur, waarbij mede in beschouwing is genomen dat de met zijn werkzaamheden als zelfstandig binnenvaartschipper samenhangende verantwoordelijkheden het uitvoeren van een taakstraf verzwaren.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 169 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr J.A. Coster van Voorhout, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr D. Mientjes, griffier,
en op 23 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.