Rb. Haarlem, 14-06-2007, nr. 07/294
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0612, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
14-06-2007
- Zaaknummer
07/294
- LJN
BB0612
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0612, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 14‑06‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC5939
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC5939, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/325
Uitspraak 14‑06‑2007
Inhoudsindicatie
De Rechtbank Haarlem verklaart de tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittanië) d.d. 8 augustus 2005 met betrekking tot de gevangenisstraf voor de duur van zes jaren toelaatbaar. De rechtbank verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van die beslissing. Eveneens verklaart de rechtbank toelaatbaar de tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Magistrates Court te Birmingham d.d. 3 juli 2006 en verleent verlof tot tenuitvoerlegging van die beslissing in Nederland. Veroordeelde wordt ter zake daarvan de verplichting opgelegd tot betaling van een ontnemingsbedrag van 1.153.071,75 euro. De rechtbank acht de daaraan gekoppelde vervangende vrijheidsontneming niet verenigbaar met het Nederlandse recht, nu naar Nederlands recht sinds 1 september 2003 geen vervangende vrijheidsontneming meer mogelijk is, maar in plaats daarvan de mogelijkheid bestaat tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
RECHTBANK TE HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Registratienummer: 07/294
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 14 juni 2007
VONNIS
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2007 in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
van Nederlandse nationaliteit,
(laatstelijk) wonende te [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in P.I. Lelystad,
hierna te noemen: veroordeelde.
1. De vordering
Op 5 maart 2007 is ter griffie van de rechtbank ontvangen de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Haarlem gedateerd 28 februari 2007 strekkende tot verlening van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van:
- een ten aanzien van veroordeelde gewezen onherroepelijke rechterlijke beslissing van het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië) d.d. 8 augustus 2005, waarbij deze is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren wegens - zakelijk weergegeven - medeplegen van (gewoonte)witwassen (hierna ook te noemen: beslissing A);
- een ten aanzien van veroordeelde gewezen onherroepelijke rechterlijke beslissing van het Birmingham Magistrates Court d.d. 3 juli 2006, waarbij deze is veroordeeld tot een vervangende vrijheidsontneming voor de duur van drie (3) jaren wegens het in gebreke blijven van betaling van een bedrag tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van £ 787.777,00, welke sanctie is opgelegd door het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië) d.d. 8 augustus 2005 (hierna ook te noemen: beslissing B). Veroordeelde is in gebreke gesteld voor een bedrag ter hoogte van £ 781.725,19, welk bedrag overeenkomt met € 1.153.071,75.
2. De identiteit van de veroordeelde
Uit de overgelegde stukken en de eigen opgave van veroordeelde is gebleken, dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit en onderdaan van Nederland is.
3. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Bij het onderzoek ter genoemde terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan derhalve in zijn vordering worden ontvangen.
4. De mogelijkheid van tenuitvoerlegging in Nederland van de buitenlandse rechterlijke beslissingen
De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna te noemen: WOTS) in samenhang met de hierna te noemen Verdragen voorziet in de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van in Groot-Brittannië gewezen strafvonnissen in Nederland.
Ter fine van die tenuitvoerlegging voorziet het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, hierna te noemen het Verdrag, in de mogelijkheid tot overbrenging van een veroordeelde vanuit Groot-Brittannië naar Nederland. Bij dit Verdrag immers zijn zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland partij en het Verdrag is voor beide landen in werking getreden.
Voorts voorziet het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, hierna te noemen het witwasverdrag, in de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen. Ook bij dit Verdrag zijn zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland aangesloten en geldt dat het Verdrag voor beide landen in werking is getreden.
5. Standpunt van het openbaar ministerie en van de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van veroordeelde hebben het standpunt ingenomen dat overname van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren, opgelegd door het Crown Court te Wolverhampton, toelaatbaar is.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting te dien aanzien een gevangenisstraf voor de duur van drieënzestig (63) maanden gevorderd, hetgeen betekent dat veroordeelde op grond van de regeling omtrent vervroegde invrijheidstelling en na aftrek van de tijd die veroordeelde in Engeland in voorlopige hechtenis en ter fine van executie van de hem opgelegde straf en in Nederland op grond van de WOTS heeft gezeten, op 11 februari 2008 in vrijheid zou worden gesteld.
De raadsvrouw van veroordeelde acht, gelet op de in Nederland gebruikelijke straffen voor witwassen en tevens rekening houdend met internationale gevoeligheden, een gevangenisstraf van eenenvijftig (51) maanden, zijnde de straf die hij - rekening houdend met de regeling van de vervroegde invrijheidstelling en onder aftrek van de voorlopige hechtenis, alsmede de tijd die hij uit hoofde van de Overleveringswet en de WOTS van zijn vrijheid beroofd is geweest - thans heeft ondergaan, de maximaal toelaatbare.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de vervangende vrijheidsbeneming voor de duur van drie (3) jaren heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toelaatbaarverklaring en heeft hij tevens gevorderd verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van maximaal 18 maanden, ingaande op de dag van invrijheidstelling van de op te leggen gevangenisstraf, welke lijfsdwang dient ter verzekering van de betaling van het te ontnemen bedrag ter zake het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.153.071,75 (het equivalent van £ 781.725,19).
De raadvrouw van veroordeelde heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat artikel 31 WOTS noch artikel 31a WOTS de mogelijkheid biedt de tenuitvoerlegging van de beslissing van 3 juli 2006 over te nemen, aangezien:
a. de opgelegde betalingsverplichting is komen te vervallen, waardoor artikel 31a WOTS toepassing mist;
b. het Nederlands recht sinds 2003 geen vervangende vrijheidsontneming in ontnemingszaken meer kent;
c. veroordeelde naar Engels recht de mogelijkheid heeft alsnog het ontnemingsbedrag te betalen waardoor de vrijheidsbeneming (eerder) eindigt;
d. de WOTS en het Wetboek van Strafvordering geen aanknopingspunten bieden voor omzetting van vervangende hechtenis in lijfsdwang.
6. De toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging
6.1 Allereerst stelt de rechtbank vast dat de overgelegde stukken voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde voorwaarden.
6.2 Blijkens de brief d.d. 15 maart 2007 van de National Offender Management Service (hierna te noemen: NOMS) zou veroordeelde met betrekking tot de gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren automatisch vervroegd in vrijheid worden gesteld op 20 oktober 2008 en mogelijk reeds eerder, namelijk op of na 21 oktober 2007 "on Parole".
Na het uitzitten van deze straf zou veroordeelde aansluitend de drie jaar vervangende vrijheidsontneming moeten ondergaan, hetgeen betekent dat hij de helft daarvan, derhalve 18 maanden, moet zitten. Uitgaande van de voorwaardelijke invrijheidstelling ten aanzien van de gevangenisstraf van zes jaar op 21 oktober 2008, zou de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis een aanvang nemen op 21 oktober 2008 en zou veroordeelde worden vrijgelaten op 21 april 2010. Dit betekent dat is voldaan aan de eis dat het strafrestant nog tenminste zes (6) maanden dient te zijn.
6.3 De veroordeelde heeft bij schriftelijke verklaring d.d. 7 november 2006 de wens te kennen gegeven naar Nederland overgebracht te worden, teneinde daar het restant van de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan.
6.4 Nederland en Groot-Brittannië stemmen in met de overdracht van de tenuitvoerlegging en met de overbrenging van de veroordeelde, blijkens de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken.
6.5 De rechtbank overweegt ten aanzien van beslissing A als volgt.
Het feit waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld is in het recht van Groot-Brittannië strafbaar gesteld op grond van artikel 93A van the Criminal Justice Act 1988.
Het materiële feitencomplex dat aan de rechterlijke beslissing van het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië) d.d. 8 augustus 2005 ten grondslag ligt, wordt, voor zover naar Nederlands recht strafbaar, door de rechtbank gekwalificeerd als medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
De rechtbank is gebleken dat de overgelegde stukken voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde voorwaarden en dat overigens geen der gronden zoals omschreven in artikel 30 lid 1 aanhef en onder b, c en d van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zich in casu voordoet.
De tenuitvoerlegging ten aanzien van de vrijheidsbenemende sanctie voor de duur van zes (6) jaar dient derhalve toelaatbaar geacht te worden.
6.6 De rechtbank overweegt ten aanzien van beslissing B als volgt.
De Engelse autoriteiten hebben verzocht om overname van de tenuitvoerlegging van de vervangende vrijheidsontneming voor de duur van drie (3) jaar, welke is opgelegd door het Magistrates Court in Birmingham op 3 juli 2006 ter vervanging van een eerder uitgesproken "confiscation order". De rechtbank is van oordeel dat deze sanctie begrepen moet worden onder het sanctiebegrip van artikel 1 WOTS en dat derhalve artikel 31 WOTS van toepassing is. De vraag of deze veroordeling naar aard en duur verenigbaar is met het Nederlandse recht en zo nee welke straf of maatregel naar Nederlands recht op het overeenkomstige feit is gesteld, nu het Nederlands recht geen vervangende vrijheidsontneming kent, komt pas aan de orde na de beslissing ten aanzien van de toelaatbaarheid van de overname.
De rechtbank is gebleken dat de overgelegde stukken voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde voorwaarden en dat overigens geen der gronden zoals omschreven in artikel 30 lid 1 aanhef en onder b, c en d van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen zich in casu voordoet.
De tenuitvoerlegging ten aanzien van de vrijheidsbenemende sanctie voor de duur van drie (3) jaren dient derhalve toelaatbaar geacht te worden.
7. De toepasselijke verdragsbepalingen en wetsartikelen
Van toepassing zijn:
de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
8. Oplegging van de sanctie welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld
8.1 De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van beslissing A, gelet op het voorgaande en op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de veroordeelde, naar Nederlands recht geen andere straf op haar plaats is dan een die vrijheidsbeneming met zich brengt.
8.2 Bij de bepaling van de strafmaat neemt de rechtbank voorts in overweging dat veroordeelde het feit waarvoor hij is veroordeeld - het meermalen medeplegen van witwassen - heeft gepleegd in Groot-Brittannië. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
8.3 De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen vrijheidsbenemende straf enerzijds rekening met de straf die in Nederland gebruikelijk voor dit soort feiten wordt opgelegd en anderzijds met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit in Groot-Brittannië als een zwaardere inbreuk op de openbare orde wordt beschouwd dan in Nederland. Door zich in dit land aan voornoemd misdrijf schuldig te maken heeft veroordeelde het risico genomen daarvoor zwaarder te worden bestraft dan in Nederland, welk risico voor zijn rekening dient te komen. De op te leggen straf zal om die reden hoger zijn dan in Nederland onder overeenkomstige omstandigheden gebruikelijk is. Tenslotte houdt de rechtbank ook meer in het bijzonder rekening met de hier van toepassing zijnde, in Nederland geldende, regeling met betrekking tot de vervroegde invrijheidstelling, alsmede de datum waarop veroordeelde naar verwachting in Groot-Brittannië in vrijheid zou worden gesteld indien hij zijn straf aldaar verder had moeten uitzitten.
8.4 Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen hoogte passend en geboden is.
8.5 Ten aanzien van beslissing B stelt de rechtbank vast dat de ontnemingsbeslissing is genomen en de betalingsverplichting is opgelegd in verband met het plegen van strafbare feiten, zoals hiervoor onder 8.2 en 8.3 besproken. Veroordeelde heeft, zo blijkt uit de brief van 25 juli 2006 van de NOMS, naar Engels recht de mogelijkheid alsnog te betalen met als gevolg dat de vervangende vrijheidsontneming (eerder) eindigt. Dat recht zou vervallen indien de Engelse vrijheidsontnemende sanctie wordt vervangen door een Nederlandse gevangenisstraf van drie (3) jaar.
Het gaat hier om vervangende vrijheidsontneming voor het niet betalen van het bij rechterlijk vonnis opgelegde ontnemingsbedrag. Naar Nederlands recht is sinds 1 september 2003 geen vervangende vrijheidsontneming meer mogelijk, maar bestaat wel de mogelijkheid - op vordering van de officier van justitie - verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang. Daartoe is in artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering een aparte rechtsgang opgenomen. Deze komt evenwel pas aan de orde indien volledige betaling is uitgebleven en volledig verhaal niet mogelijk is gebleken. Gronden die aanleiding zouden geven een lager ontnemingsbedrag vast te stellen dan aanvankelijk geschied, kunnen in het kader van de in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering voorziene procedure worden aangevoerd.
Hieruit volgt dat de sanctie naar haar aard niet verenigbaar is met het Nederlandse recht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, gelet op de in Engeland gegeven rechterlijke beslissing, de Nederlandse wetgeving terzake en de tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Nederland van toepassing zijnde Verdragen, de op te leggen sanctie gesteld moet worden op betaling van het equivalent in euro's van het pro resto ontnemingsbedrag als opgelegd door het Crown Court te Wolverhampton, zijnde € 1.153.071,75, waarna het aan de veroordeelde en de officier van justitie is in het kader van de tenuitvoerlegging van de sanctie gebruik te maken van de zojuist genoemde in de wet geregelde voorzieningen.
9. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Crown Court te Wolverhampton (Groot-Brittannië) d.d. 8 augustus 2005 met betrekking tot de gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren toelaatbaar;
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van die beslissing (voorzover de veroordeelde daarbij is veroordeeld tot een vrijheidsstraf);
- legt aan de veroordeelde [veroordeelde], voornoemd, op een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIG (50) MAANDEN, terzake het in het vonnis van 8 augustus 2005 ten laste van hem bewezen verklaarde feit;
- beveelt dat de tijd gedurende welke de veroordeelde in Engeland ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie en in het kader van voorlopige hechtenis alsmede de tijd die hij uit hoofde van de Overleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht;
- het vorenstaande brengt met zich dat de Nederlandse regeling met betrekking tot de vervroegde invrijheidstelling van toepassing is, hetgeen betekent dat de veroordeelde in Nederland reeds voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking zou zijn gekomen, zodat er geen redenen zijn voor verdere detentie van de veroordeelde krachtens dit vonnis;
- verklaart toelaatbaar de tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Magistrates Court te Birmingham d.d. 3 juli 2006;
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van die beslissing;
- legt aan de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van € 1.153.071,75.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Van Dam en Hijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Blijleven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2007.